2-kanaalwerking (middelste schakelaarstand)
De uitgangsversterker versterkt in het kanaal A
het signaal van het uitgangskanaal AUX 1, en in
het kanaal B het signaal van het uitgangskanaal
AUX 2. Sluit de luidspreker (min. impedantie 4
Ω) voor het signaal AUX 1 aan op de jack A en
de luidspreker (min. impedantie 4 Ω) voor het
signaal AUX 2 op de jack B.
Brugwerking (onderste schakelaarstand)
De uitgangsversterker versterkt het mono -
mastersignaal en stuurt zijn totale vermogen
naar een luidspreker. De luidspreker (min. impe-
dantie 8 Ω!) of een luidsprekergroep met een
totale impedantie van 8 Ω kan alleen op de
SPEAKON
®
-compatibele jack A als volgt aan-
gesloten worden:
Contact 1+ voor positieve pool
Contact 2+ voor negatieve pool
2+ =
1-
2-
1+ =
Afb. 8 SPEAKON
-compatibele stekker
®
Aansluiting voor de brugwerking
4.8 Paneelverlichting
Om het mengpaneel te verlichten, kunt u in
de XLR-jack LAMP (17) een zwanenhalslamp
(12 V /500 mA max.) steken, bv. het model
GNL-304, GNL-305 of GNL-314 van "img Stage
Line". De lamp wordt samen met het meng -
paneel in- en uitgeschakeld.
4.9 Voetdrukknop voor
de effectengenerators
Om de interne effectengenerators FX 1 en FX 2
bv. vanaf het podium te kunnen in- en uitscha-
kelen, kunt u een twee voetschakelaars (bv.
FS-60 van MONACOR) aansluiten op de driepo-
lige 6,3 mm-stekkerbus FOOT SW 1/ 2 (50).
FX1
T R S
T
S
Afb. 9 Aansluiting van de voetdrukknop
4.10 Voedingsspanning
Verbind de netaansluiting (54) van het meng -
paneel via het bijgeleverde netsnoer met een
stopcontact (230 V~ / 50 Hz).
5 Bediening
WAARSCHUWING Stel het volume van de luid-
sprekers en dat van de hoofd-
telefoon nooit zeer hoog in.
Langdurige blootstelling aan
hoge volumes kan het gehoor beschadigen!
Het gehoor raakt aangepast aan hoge volumes
die na een tijdje niet meer zo hoog lijken. Draai
het volume daarom niet verder open, zelfs
nadat u eraan gewoon bent.
5.1 In- en uitschakelen
1) Plaats volgende uitgangsregelaars in de mini-
mumstand, voordat u inschakelt. Zo vermijdt
u inschakelgeluiden en een te hoog volume:
– MONO (30)
– MAIN MIX (39)
– PHONES / CTRL-ROOM (42)
– AUX 1 en 2 (33), wanneer de uitgangska-
nalen 1 en 2 als monitorkanalen gebruikt
worden.
2) Naargelang het aansloten microfoontype
schakelt u de fantoomvoeding van 48 V in
of uit met de schakelaars PHANTOM (18)
(
hoofdstuk 4.1.1).
3) Bij gebruik van de interne uitgangsversterker
controleert u de correcte stand van de keu-
zeschakelaar (37) [
schakelt u de uitgangsversterker in met de
schakelaar POWER AMP (36). Als de uit-
gangsversterker niet gebruikt wordt, schakelt
u de uitgangsversterker uit.
4) Om het mengpaneel in en uit te schakelen,
drukt u op de netschakelaar POWER (56).
Bij ingeschakeld apparaat lichten de led
POWER (48) en de displays (27) op.
5.2 Uitsturing van de ingangskanalen
De volgende bedieningsstappen dienen alleen
als hulp, er zijn ook andere methoden mogelijk.
1) Zorg eerst voor de volgende basisinstelling.
a) Schakel alle toetsen LOW CUT (11) uit.
b) Zet alle regelaars TRIM (12), alle equali-
zers EQ (10) en alle schuifregelaars van
de equalizer (35) in de middelste stand.
c) Draai alle regelaars AUX 1 tot AUX 4 (7, 9)
voor de uitgangskanalen volledig dicht.
d) Draai alle panoramaregelaars PAN (5) en
alle balansregelaars BAL (6) in de middel-
ste stand.
e) Schakel alle toetsen MUTE (4, 22, 46),
PFL (3, 21), AFL (31, 44) en de toets
COMP/ LIM (40) uit.
f) Schuif alle kanaalregelaars (1) en de
regelaars AUX RTN 1 en 2 (19), MONO
(30) en MAIN MIX (39) dicht.
g) Draai de volgende regelaars dicht:
– FX 1 TO MAIN, FX 2 TO MAIN (23)
– FX 1 TO AUX 1, FX 2 TO AUX 2 (24)
– AUX 1 tot AUX 4 (33) in het uitgangsveld
– 2-TRACK IN (34)
2) Stuur een geluidssignaal (bv. in microfoon
zingen, een instrument bespelen) naar het
eerste gebruikte kanaal.
FX 2
3) Als u het signaal via de aangesloten luid-
R
sprekers wilt horen, schuift u de regelaar (1)
van het kanaal open tot de stand "0 dB" en
schuift u de regelaar MONO (30) of MAIN
MIX (39) open tot het signaal goed te horen
is. Het signaal kan echter ook bij dichtge-
schoven regelaars via een hoofdtelefoon of
een regie-monitorinstallatie beluisterd wor-
den,
hoofdstuk 5.7.
4) Druk op de toets PFL (3) van het kanaal.
Hiermee hebt u de voorbeluisteringsfunctie
voor het kanaal ingeschakeld; de led naast
de toets licht op ter controle.
5) Druk de toets AFL / PFL – MAIN (43) in, zodat
de niveauleds (45) het kanaalsignaal weer-
geven. Het signaal wordt vóór de schuifregel-
aar (1) en de regelaar PAN (5) of BAL (6) en
de toets MUTE (4) weergegeven.
6) Aan de hand van de niveauleds stelt u met
de regelaar TRIM de ingangsversterking in,
zodat een niveau rond 0 dB weergegeven
wordt.
7) Stel de klank in met de regelaars EQ (10):
LOW voor de lage tonen: ±15 dB bij 80 Hz
MID FREQ
1
voor het instellen van de filterfre-
quentie (100 Hz – 8 kHz) in het middento-
nenbereik
MID
1
voor de middentonen:
±15 dB bij 100 Hz – 8 kHz
MID LOW
2
voor de lage middentonen:
±15 dB bij 500 Hz
HI-MID
2
voor de hoge middentonen:
±15 dB bij 3 kHz
HIGH voor de hoge tonen: ±15 dB bij 12 kHz
1
alleen bij de monokanalen
2
alleen bij de stereokanalen
om laagfrequente storingsgeluiden (bv. con-
hoofdstuk 4.7] en
tactgeluid, brom) te onderdrukken.
het kanaal en corrigeer de ingangsverster-
king eventueel met de regelaar TRIM.
8) Schakel de toets PLF opnieuw uit om de
voorbeluisteringsfunctie voor het kanaal uit te
schakelen. U kunt de uitsturing van het
kanaal echter grof blijven controleren aan de
hand van de led PEAK (2). Als de led langer
oplicht, dan wordt het kanaal overstuurd. In
dit geval moet u de ingangsversterking met
de regelaar TRIM verminderen.
9) Om bij de weergave van het signaal via de
luidsprekers steeds alleen het kanaal te laten
horen dat net ingesteld wordt, plaatst u na het
uitsturen van een kanaal de schuifregelaar
(1) ervan terug in de minimumstand of drukt
u op de bijbehorende toets MUTE (4) om te
dempen.
10) Herhaal de stappen 2) tot 9) voor alle andere
ingangskanalen.
5.3 Ingangssignalen mengen
1) Schuif de regelaar MONO (30) of MAIN MIX
(39) zo ver open tot het mengen van de
ingangssignalen via de luidsprekers goed
hoorbaar is. Het mengsignaal kan echter ook
via een hoofdtelefoon of een regie-monitorin-
stallatie beluisterd worden,
2) Meng de signalen van de ingangskanalen
met de schuifregelaars (1) in het gewenste
volumeverhouding. Schuif de regelaars van
ongebruikte kanalen altijd volledig dicht.
3) Voor de monokanalen plaatst u met de pano-
ramaregelaars PAN (5) de monosignalen in
het stereoklankbeeld en voor de stereokana-
len stelt u met de regelaars BAL (6) de balans
van de stereosignalen instellen.
4) Zie hoofdstuk 5.6 voor het toevoegen van
effecten.
5) Het ingangssignaal van de jacks AUX IN /
TAPE IN (29) kunt u met behulp van de rege -
laar 2-TRACK IN (34) mengen met het mas-
tersignaal.
Aanwijzing: Als het opnamesignaal tijdens een
opname via de jacks TAPE OUT als ingangssignaal
naar de jacks AUX IN / TAPE IN gestuurd wordt,
drukt u de toets MUTE (46) in, zodat er geen terug-
koppeling optreedt.
6) Stel het definitieve geluidsvolume van het
stereomastersignaal in met de regelaar MAIN
MIX en / of het monomastersignaal met de
regelaar MONO.
7) De mastersignalen kunnen aan de hand van
de niveauleds (45) gecontroleerd worden:
a) Voor het stereomastersignaal schakelt u
b) Voor het monomastersignaal drukt u de
Bij oversturing lichten de rode leds CLIP op;
schuif de regelaar MAIN MIX of MONO dan
overeenkomstig terug. Bij gebruik van de
interne uitgangsversterker lichten ook de leds
(49) overeenkomstig op:
SIG
CLIP = oversturingsled
PROT. = Het beveiligingscircuit heeft de uit-
Druk zo nodig op de toets LOW CUT (11)
Controleer aansluitend de uitsturing van
hoofdstuk 5.7.
de toets AFL / PFL – MAIN onder de led uit.
toets AFL / PFL – MAIN en de toets AFL
(31) in. Alle toetsen PFL (3, 21) en de
Taste AFL (44) in het bedieningsveld
2-TRACK IN moeten uitgeschakeld zijn.
= signaalled
gangsversterker uitgeschakeld, bv.
bij oververhitting of bij een kortsluit -
ing op een van de jacks SPEAKERS
(57, 58).
NL
B
39