Nederlands
3
4
Na het aanbrengen van de accu brandt
de led (3) op de acculader – zie "Led op
de acculader".
De laadprocedure start zodra de leds (4)
op de accu groen branden – zie "Leds op
de accu".
De laadtijd is afhankelijk van diverse
factoren, zoals de staat van de accu, de
omgevingstemperatuur, enz. en kan
daarom afwijken van de opgegeven
laadtijden.
Tijdens de werkzaamheden loopt de
temperatuur van de accu in het apparaat
op. Als een warme accu in de acculader
wordt geplaatst, kan het nodig zijn de
accu voor het laden te laten afkoelen.
Het laden start pas als de accu is
afgekoeld. De laadtijd kan oplopen door
de tijd die nodig is voor het afkoelen.
Tijdens het laden worden de accu en de
acculader warm.
Acculaders AL 300, AL 500
De acculaders AL 300 en AL 500 zijn
uitgerust met een ventilator voor het
koelen van de accu.
286
Acculader AL 100
De acculader AL 100 wacht met de
laadprocedure tot de accu uit zichzelf is
afgekoeld. De afkoeling van de accu
wordt verzorgd via de warmteafgifte aan
de omgevingslucht.
Laadeinde
Als de accu geheel is geladen, schakelt
de acculader automatisch uit, dan:
gaan de leds op de accu uit
–
gaat de led op de acculader uit
–
schakelt de ventilator van de
–
acculader uit (indien geïnstalleerd in
de acculader)
De geladen accu na het beëindigen van
het laden uit de acculader nemen.
LED's op de accu
Vier leds geven de laadtoestand van de
accu aan alsmede optredende
problemen aan de accu of het apparaat.
1
Toets (1) indrukken, om de indicatie
N
te activeren – de indicatie gaat na
5 seconden automatisch uit
De leds kunnen groen of rood branden,
resp. knipperen.
Led brandt continu groen.
Led knippert groen.
Led brand continu rood.
Led knippert rood.
HSA 66, HSA 86