Definities pictogrammen veiligheidsstickers
A
WAARSCHUWING: Zorg dat u de gebruikershandleiding hebt gelezen
en begrijpt voor u deze machine gebruikt. Weet waar alle
bedieningselementen zich bevinden en hoe deze werken. Gebruik
deze machine alleen als u voldoende kennis hebt.
B
GEVAAR - AMPUTATIE EN VERLIES VAN LEDEMATEN: Om letsel
van ronddraaiende snijmessen en bewegende delen te voorkomen,
moeten de veiligheidsvoorzieningen (beschermplaten, schermen en
schakelaars) aanwezig zijn en goed werken.
C
GEVAAR - GEVAAR VAN WEGVLIEGENDE VOORWERPEN EN
AMPUTATIE: Voorkom letsel en houdt toeschouwers en kinderen op
afstand. Verwijder voorwerpen die door de messen weggeslingerd
kunnen worden. Maai niet zonder dat de afvoertrechter of de gehele
grasopvangzak is aangebracht.
D
GEVAAR - GEVAAR VAN OMROLLEN/KANTELEN: Maai hellingen
in de hellingsrichting, niet overdwars. Maai niet op hellingen van meer
dan 10°. Verlaag uw snelheid wanneer u een bocht neemt.
E
GEVAAR - AMPUTATIEGEVAAR: Laat niemand meerijden, met
name kinderen, zelfs als de snijmessen zijn uitgeschakeld. Maai niet
achteruit, tenzij absoluut noodzakelijk. Kijk omlaag en achter u, voordat
en terwijl u achteruitrijdt.
F
GEVAAR - BEDIENINGSGEVAAR: Als er op een helling geen tractie
meer is, stop dan de voorwaartse beweging, schakel PTO uit, en rijd
langzaam achteruit de helling af.
G
GEVAAR: Activeer de parkeerrem, haal de sleutel uit het contactslot
en raadpleeg technische naslagwerken voor u reparaties of onderhoud
uitvoert.
H
GEVAAR - BRAND GEVAAR: Verwijder de sleutel en wacht drie (3)
minuten voordat u weer tankt.
I
GEVAAR - GEVAAR VAN WEGVLIEGENDE VOORWERPEN: Maai
niet zonder dat de afvoertrechter of de gehele grasopvangzak is
aangebracht.
158
J
GEVAAR - GEVAAR VAN WEGVLIEGENDE VOORWERPEN EN
AMPUTATIE: Om letsel van ronddraaiende snijmessen te voorkomen
mogen u en anderen niet in de buurt van de rand van het maaidek
komen.
Controle van het
veiligheidsvergrendelsysteem
WAARSCHUWING
Werk NOOIT met de machine als een veiligheidsvergrendeling
of een veiligheidsinrichting niet aanwezig is of niet correct
werkt. Neem contact op met uw dealer als u hulp nodig hebt.
Probeer NOOIT om een veiligheidsinrichting te omzeilen, te
wijzigen of te verwijderen.
Modellen met een automatische
parkeerrem
TEST 1 - De motor mag NIET aanslaan als:
• PTO -schakelaar is ingeschakeld, OF
• rijsnelheidshendels zijn niet vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN.
TEST 2 - De motor MOET aanslaan als:
• PTO -schakelaar NIET is ingeschakeld, EN
• rijsnelheidshendels zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN.
TEST 3 - De motor moet UITSCHAKELEN als:
• de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de PTO
geactiveerd is, OF
• de bestuurder van de stoel opstaat terwijl
rijsnelheidshendels niet zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN .
TEST 4 - Remtijd van het maaiblad controleren
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten
volledig tot stilstand komen binnen de vijf seconden na het
uitschakelen van de elektrische PTO-schakelaar. Als de
aandrijfriem van de maaier niet binnen vijf seconden stopt, moet
u contact opnemen met uw dealer.
Als de motor eenmaal is gestopt, moet de PTO-schakelaar zijn
uitgeschakeld, moeten de snelheidshendels in de stand
STARTEN/PARKEREN zijn vergrendeld om de motor te kunnen
starten.
Modellen met een handmatige parkeerrem
TEST 1 - De motor mag NIET aanslaan als:
• PTO-schakelaar is ingeschakeld, OF
• de rijsnelheidshendels zijn niet vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN, OF
• de parkeerrem niet is ingeschakeld.
TEST 2 - De motor MOET aanslaan als:
• PTO-schakelaar NIET is ingeschakeld, EN