bele stalen leidingen, die in geen geval
het toestel mogen belasten. Aangezien
deze aansluitingen gemakkelijk moeten
kunnen
worden
gedemonteerd
gebruikt u bij voorkeur driedelige rote-
rende koppelingen.
2.3. 1 De installatie vullen
Alvorens de ketel aan te sluiten is het
goed om water door de leidingen van
de installatie te laten stromen om
eventuele spaanresten en andere
afvalresten, die de goede werking van
de installatie kunnen hinderen, te
verwijderen. Het vullen van de installa-
tie moet langzaam gebeuren, zodat de
lucht kan ontsnappen. Bij de installaties
met een gesloten circuit mag de voor-
druk van het expansievat niet minder
dan de statisch manometrische hoogte
van de installatie bedragen (bijv. voor 5
m waterhoogte mag de voordruk van
het expansievat en de laaddruk van de
koude installatie niet minder dan de
minimumdruk van 0,5 bar bedragen).
2.3.2 Kenmerken van het
ketelvoedingswater
HET IS ABSOLUUT NOODZAKELIJK
BEHANDELD WATER TE GEBRUIKEN
IN DE VERWARMINGSINSTALLATIE IN
DE VOLGENDE GEVALLEN:
– Gr o t e ins t allaties (gr o t e wat e-
rinhoud).
– Frequente watertoevoer, integratie
van installaties.
– Als de installatie geheel of gedeelte-
lijk moet worden geleegd.
2.4
AANSLUITING SCHOUW
De schouw is heel belangrijk voor een
goede werking van de ketel; wanneer
deze niet goed functioneert, zal dit bij
het starten van de ketel problemen,
zoals vorming van roet, condensatie,
afzettingen opleveren. De schoorsteen
moet beantwoorden aan de onderstaan-
de vereisten. Hij dient in het bijzonder:
– van luchtdicht materiaal te zijn
gemaakt en bestand te zijn tegen de
temperatuur van rook en condens;
– voldoende mechanische weerstand te
kunnen bieden en een gering warmte-
geleidingsvermogen te hebben;
– volledig dicht te zijn om te voorko-
men dat het rookkanaal afkoelt;
– zo veel mogelijk verticaal geplaatst
te zijn en aan het uiteinde dient een
statische aspirator te zijn voorzien
die voor een efficiënte en constante
afvoer van de verbrandingsproduc-
ten zorgt;
– teneinde te voorkomen dat de wind
rond het rookgat drukzones veroor-
zaakt die groter zijn dan de opwaart-
se druk van de verbrandingsgassen
is het noodzakelijk dat de opening
van het afvoerkanaal ten minste 0,4
m uitsteekt boven enige andere
installatie die minder dan 8 m van
de schoorsteen is verwijderd (met
inbegrip van de top van het dak);
– de diameter van het rookkanaal
dient niet kleiner te zijn dan die van
de ketelaansluiting; voor rookkana-
len met een vierkante of rechthoeki-
ge doorsnede dient de inwendige
doorsnede met 10% te worden ver-
groot vergeleken bij de doorsnede
van de ketelaansluiting;
– de nuttige sectie van de schouw moet
voldoen aan de volgende formule:
P
S = K
√H
S gemiddeld resultaat in cm
K verminderingscoëfficient:
– 0,045 voor hout
– 0,030 voor kolen
– 0,024 voor stookolie
– 0,016 voor gas
P vermogen van de vuurhaard in
de ketel en kcal/h
H hoogt e van de schouw in
meters, gemeten vanaf de as
van de vlam tot aan de uitgang
van de schouw in de atmosfeer,
verminderd met:
– 0,50 m voor iedere elleboog
tussen ketel en schouw
– 1,00 m voor iedere meter bui-
slengt e tussen ke t el en
schouw.
2.5
KETELLICHAAM
Het ketellichaam wordt standaard
geassembleerd afgeleverd; indien er
problemen zijn bij het installeren in de
verbrandingsruimte
dan
bepaalde onderdelen los geleverd wor-
den. Om in dat geval de onderdelen te
assembleren moeten de volgende
aanwijzingen in acht genomen worden:
– Bereid de elementen voor door de
zittingen van de konische nippels
met een verdunningsmiddel schoon
te maken.
– Doe de pleisterkalkstreng (fig. 5) in
de gleuf voor de rookgasafdichting
en oefen er een lichte druk op uit.
– Maak een tussenstuk klaar en doe
de konische nippels erin (fig. 5/a)
nadat u deze met gekookte lijnolie
gesmeerd heeft.
– Maak het kopstuk klaar en volg
daarbij dezelfde aanwijzingen en
breng deze in de buurt van het tus-
senstuk aan. Voeg telkens één ele-
ment tegelijk toe;
– Assembleer de element en me t
behulp van een speciale uitrusting
die uit een set trekstangen bestaat
die met de betreffende toebehoren
art. 6050900 samengebouwd zijn
(fig. 6), oefen gelijktijdig druk zowel op
de bovenste als op de onderste naaf
uit. Als tijdens deze handelingen de
beide elementen niet gelijkmatig en
evenwijdig aan elkaar naar voren
gaan, moet u de beitel tussen het
meest strak aangedraaide gedeelte
doen en forceren zodat de beide
onderdelen die verbonden moeten
worden evenwijdig aan elkaar zijn. Als
de buitenste randen van de elemen-
ten met elkaar in contact komen dan
betekent dat dat de verbinding op de
juiste manier tot stand gekomen is.
2
– Doe de pleisterkalkstreng in de gleuf
van het zojuist geassembleerde ele-
ment en verbind de andere elemen-
ten totdat het ketellichaam voltooid is.
OPMERKING: Alvorens de installatie
aan te sluiten moet het gietijzeren
lichaam op een druk van 7,5 bar gete-
st worden.
kunnen
Fig. 5
Fig. 5/a
27