2.3
KENMERKEN VAN HET
VOEDINGSWATER
Het voedingswater van het verwar-
mingscircuit dient in overeenstemming
met de Richtlijnen UNI-CTI 8065
behandeld te worden.
Men dient er ook aan te denken dat
zelfs kleine afzettingen met een dikte
van enkele millimeter wegen hun lage
warmtegeleiding een opmerkelijke
oververhiting van de ketelwanden kun-
nen veroorzaken met daaropvolgende
ernstige problemen.
De behandeling van het water is abso-
luut noodzakelijk in de volgende geval-
len:
– grote installaties (grote wate-
rinhoud);
– veelvuldige toevoer van water ter
aanvulling in de installatie;
– indien de installatie geheel of gedeel-
telijk leeggemaakt moet worden.
2.4
DE INSTALLATIE VULLEN
Het vullen van de installatie moet lang-
zaam gebeuren zodat eventuele lucht-
bellen de gelegenheid hebben om via
de speciale ontluchters die op de
verwarmingsinstallatie geplaatst zijn te
ontsnappen.
Als de installatie koud is moet de vul-
druk van de installatie en de vooruitzet-
tingsdruk van het expansievat gelijk zijn
aan of in ieder geval niet lager zijn dan
de hoogte van de statische kolom van
de installatie. (Bijvoorbeeld: bij een sta-
tische kolom van 5 meter moet
de voorvuldruk van het vat en de vul-
druk van de installatie tenminste gelijk
zijn aan de min. waarde van 0,5 bar).
2.5
ROOKKANAAL
Het rookkanaal voor het uitstoten in de
atmosfeer van de verbrandingsproduc-
ten van toestellen met natuurlijke trek
moet aan de volgende eisen voldoen:
– mag geen verbrandingsproducten
doorlaten, moet ondoordringbaar zijn
en thermisch geïsoleerd zijn;
– moet
van
geschikt
gemaakt zijn dat ook op den duur
bestand is tegen normale mechani-
sche belasting, tegen hitte en de
inwerking van verbrandingsproduc-
ten en eventueel condensaat daar-
van;
– moet een verticaal verloop hebben en
vrij zijn van elke vernauwing over de
gehele lengte;
– moet naar behoren geïsoleerd zijn
om condensatie- of afkoelingsver-
schijnselen van de rookgassen te
voorkomen, met name indien het
rookkanaal aan de buitenzijde van het
gebouw of in een onverwarmde ruim-
te is geïnstalleerd;
– moet door middel van luchtruimten of
passende isolatie op de nodige
afstand van brandbare of licht ontv-
lambare materialen geplaatst wor-
materiaal
den;
– moet onder de inlaat in het eerste
rookgaskanaal een opvangkamer van
vaste materialen en eventueel con-
densaat hebben die minimaal 500
mm hoog moet zijn. De toegang tot
genoemde kamer moet gegaran-
deerd worden door middel van een
opening met een metalen klep met
een luchtdichte sluiting;
– moet een ronde, vierkante of
Plat dak
Tetto piano
> 5 m
Tetto a 30 °
Schuin dak 30°
> 1,30 m
≤ 1,30 m
Schuin dak 45°
Tetto a 45°
> 1,50 m
≤ 1,50 m
≤ 5 m
Volume
tecnico
Colmo
Zona di reflusso
30°
Colmo
Zona di reflusso
45°
rechthoekige binnendoorsnede heb-
ben: in deze laatste beide gevallen
moeten de hoeken afgerond worden
met een straal van niet minder dan
20 mm; er zijn echter ook doorsne-
den toegestaan die vanuit hydraulisch
oogpunt gelijkwaardig zijn;
– moet aan de bovenkant voorzien zijn
van een schoorsteen waarvan de uit-
monding zich buiten het zogenaamde
terugstroomgebied moet bevinden
om de vorming van tegendruk te
voorkomen waardoor de verbran-
dingsproducten niet vrijuit in de atmo-
sfeer uitgestoten zouden kunnen
worden. Daarom is het noodzakelijk
dat de minimumhoogten uit figuur 4
nagevolgd worden;
– moet vrij zijn van mechanische afzuig-
systemen aan de bovenkant van de
leiding;
IT
GB
FR
BE
DE
ES
Fig. 4
59