2.
Druk op de schermtoets ACCEPT. om de standaardwaarden
die op het scherm worden weergegeven, te selecteren. Hiermee
selecteert u die waarden en wordt automatisch het volgende
scherm weergegeven. Opmerking: De standaardwaarden voor
de spoelvloeistof zijn de spoelvloeistofwaarden van de laatste keer
dat de Automated Impella Controller is gestart.
3.
Als u de spoelvloeistofgegevens wilt wijzigen, drukt u op de
schermtoets BEWERK., bladert u naar het desbetreffende item en
drukt u op de selectieknop om het item te selecteren of gebruikt
u de witte pijltoetsen op het scherm. Blader vervolgens door de
waarden en druk op de selectieknop of druk op SELECT om een
nieuwe selectie te maken. Druk op GEREED om de bewerking te
voltooien. De controller gebruikt de standaardwaarden als er geen
andere selecties worden gemaakt.
• Spoelvloeistof kan worden ingesteld op 50 ml, 100 ml, 250 ml,
500 ml of 1000 ml.
• De glucoseconcentratie kan worden ingesteld op 5%, 10% of
20%.
• De heparineconcentratie kan worden ingesteld op 0 IE/ml, 5 IE/
ml, 6,25 IE/ml, 10 IE/ml, 12,5 IE/ml, 20 IE/ml, 25 IE/ml, 40 IE/ml,
50 IE/ml.
DE IMPELLA KATHETER PLAATSEN
(INBRENGMETHODE MET VOERDRAAD)
OPMERKING: De arts is verantwoordelijk voor het gebruik van
de juiste chirurgische procedures en technieken. De beschreven
procedure is uitsluitend bedoeld ter informatie. Elke arts moet de
geschiktheid van de procedure evalueren op basis van zijn of haar
medische opleiding en ervaring, het type procedure en het type
gebruikte systemen.
Als de Impella Katheter in de ok wordt gebruikt als onderdeel van een
openhartoperatie, mag manipulatie alleen op de toegangsplaats worden
uitgevoerd. Directe manipulatie van de kathetereenheid door de aorta of het
ventrikel kan leiden tot ernstige schade aan de Impella Katheter en ernstig
letsel bij de patiënt.
Bij gebruik van een diagnostische pigtailkatheter met zijopeningen moet u
ervoor zorgen dat de voerdraad het uiteinde van de katheter verlaat en niet
de zijopening. Vergroot hiertoe het gebied een tot twee keer wanneer de
voerdraad de pigtail begint te verlaten.
Zorg ervoor dat tijdens het plaatsen van de Impella Katheter schade aan
het inlaatgebied wordt voorkomen terwijl u de katheter vasthoudt en de
plaatsingsvoerdraad aanbrengt.
Circulatieondersteunende systemen Impella 2.5
1.
Controleer of de spoelvloeistof de Impella Katheter verlaat.
2.
Verkrijg toegang tot de arteria femoralis.
3.
Plaats een 5-8 Fr-dilatator over de 0,035 voerdraad (meegeleverd)
om het vat vooraf te dilateren.
4.
Verwijder de 5-8 Fr-dilatator over de 0,035 voerdraad. Voer met
de betreffende dilatator predilatatie van de slagader uit voordat u
de huls inbrengt. Tijdens het inbrengen van de introducer houdt u
de huls van de introducer vast om deze in de slagader te schuiven.
5.
Dien heparine toe. Wanneer de ACT groter dan of gelijk aan
250 seconden is, verwijdert u de dilatator.
6.
Spoel de introducer door voordat u de katheter inbrengt.
7.
Breng een diagnostische katheter met een diagnostische
voerdraad van 0,035 inch in de introducer in (Abiomed raadt
het gebruik aan van een AL1 katheter of universele katheter
van 6 Fr zonder zijopeningen of een pigtailkatheter van 4-5 Fr
met of zonder zijopeningen) en voer de katheter op tot in het
linkerventrikel.
8.
Verwijder de diagnostische voerdraad van 0,035 inch en laat de
diagnostische katheter achter in het ventrikel. Vorm een kromming
of bocht aan het uiteinde van de plaatsingsvoerdraad van 260 cm
(0,018 inch). Plaats het vormgereedschap net distaal van de las en
scheid het vormlint van het lichaam van de plaatsingsvoerdraad.
Buig het vormlint met minimale kracht tegen het gereedschap.
Gebruik GEEN vormgereedschap met een scherpe punt of rand.
Trek het vormgereedschap NIET over de lengte van het vormlint,
omdat dit de spoel van de voerdraad kan doen strippen en kan
ontplooien en scheiden. Inspecteer de spoel en voerdraad op
beschadigingen na het vormen en vóór het gebruik.
9.
Voer de plaatsingsvoerdraad op tot in de apex van het
linkerventrikel.
10. Verwijder de diagnostische katheter.
Katheter vanaf de achterzijde op de voerdraad schuiven met
behulp van het EasyGuide-lumen
11. Schuif de herpositioneringshuls in de richting de rode
pompaansluitplug voordat deze wordt geplaatst.
12. Steek de plaatsingsvoerdraad in het rode EasyGuide-lumen bij de
punt van de pigtail.
(Als u het EasyGuide-lumen van de Impella Katheter heeft
verwijderd, mag deze niet meer worden teruggeplaatst.
Als de katheter geen rood EasyGuide-lumen heeft, volgt
u de procedure beschreven in stap 13.)
®
en Impella CP
®
105