5. Koppeling (afbeelding
)
Afhankelijk van het gebruik zullen de koppelingsrubbers (k) slijten en dienen
van tijd tot tijd te worden gecontroleerd. Versleten koppelingsrubbers zijn te
constateren door een sterk ratelend geluid tijdens het starten van de pomp.
Versleten koppelingsrubbers kunnen tot asbreuk leiden.
Voor het controleren van de koppelingsrubbers de motor (m) uitschakelen.
De schroeven (s
) losdraaien. De motor met de motorzijdige koppelingshelft (q)
5
axiaal verwijderen. Zijn de koppelingsrubbers (k) versleten, de seegerring (i)
van de koppelingsbouten afnemen en de koppelingsrubbers (k) vervangen.
De afstandsring (p) laten zitten. De koppelingsbouten (r) controleren en
eventueel vervangen: seegerring (l
ventilator (v) van de pompas aftrekken. De moer (w) met de onderlegring (u)
losdraaien en de koppelingsbouten vervangen.
De montage geschiedt in omgekeerde volgorde.
Storingen en oplossingen
1.
De vacuümpomp wordt door de motorbeveiligingsschakelaar uit-
geschakeld:
1.1 Netspanning/frequentie komt niet overeen met die van de elektromotor.
1.2 De aansluiting van de kabels is niet juist.
1.3 De motorbeveiligingsschakelaar in niet goed ingesteld.
1.4 De motorbeveiligingsschakelaar schakelt te snel uit.
Oplossing: het toepassen van een motorbeveiligingsschakelaar met een belastingsafhankelijke afschakelvertraging, die de kortstondige
overbelasting tijdens het starten overbrugt (uitvoering met kortsluit- of overbelastingsafschakeling volgens VDE 0660 deel 2 resp. IEC 947-4).
1.5 De pomptemperatuur is te koud.
1.6 Het olienevelfilter is vervuild.
1.7 De tegendruk van de uitblaaslucht is te hoog.
2.
De capaciteit is te gering:
2.1 Het aanzuigfilter of zeeffilter (f) is verontreinigd.
2.2 De zuigleiding is te lang of heeft een te kleine diameter.
3.
Einddruk (max. vacuüm) wordt niet bereikt:
3.1 Lekkage in het systeem of aan de zuigzijde van de pomp.
3.2 Kartelmoer (G
) is niet gesloten.
1
4.
Vacuümpomp wordt te heet:
4.1 De omgevingstemperatuur of de aanzuigtemperatuur is te hoog.
4.2 De koelluchtstroom wordt gehinderd.
4.3 De viscositeit van de olie is te laag.
4.4 Zie verder punt 1.6 en 1.7.
5.
De uitgeblazen lucht bevat oliedeeltjes:
5.1 Het olienevelfilter resp. de olienevelfilterpatronen zijn niet goed gemonteerd.
5.2 Er wordt een niet geschikte olie gebruikt.
5.3 Zie verder 1.6, 1.7, 4.1, 4.2 en 4.3.
6.
De vacuümpomp veroorzaakt een abnormaal geluid:
6.1 De koppelingsrubbers zijn versleten (zie onderhoud).
6.2 Het pomphuis is ingesleten (wasbord).
Oplossing: reparatie door de leverancier.
6.3 De viscositeit van de olie is te hoog.
6.4 Lamellen zijn beschadigd.
6.5 Zie verder 1.5.
Opmerkingen:
Reparatiewerkzaamheden: Bij reparatiewerkzaamheden ter plaatse dient de elektromotor door een erkende installateur van het net te worden
losgekoppeld, zodat een onverhoedse start voorkomen wordt. Voor het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden adviseren wij u deze door de
leverancier te laten uitvoeren, in het bijzonder wanneer het om garantie-gevallen gaat. Na een reparatie resp. voor het weer in bedrijf nemen dient
men de onder "installatie" en "in bedrijfname" beschreven adviezen op te volgen.
Transport: Voor het verplaatsen en transporteren van de vacuümpomp is deze voorzien van een hijsoog aan het pomphuis. Voor de gewichten
zie onderstaande tabel.
Opslag: De vacuümpomp dient in een droge omgeving met een normale luchtvochtigheid te worden opgeslagen. Bij een langere tijd (langer dan
3 maanden) adviseren wij de pomp met een conserveringsmiddel in plaats van de olie op te slaan.
Afvoer: De slijtdelen (welke in de onderdelenlijst als zodanig weergegeven) vallen niet onder normaal afval en dienen volgens de geldende regels
te worden afgevoerd.
Onderdelenlijst:
E 107
VLB
dB(A)
Geluidsniveau (max.)
Gewicht (max.)
Lengte
Breedt
Hoogte
Olievulling
) losnemen. Koppeling (q
1
VLB 10 - VLB 100
10
50 Hz
73
60 Hz
76
kg
90
mm
654
mm
489
mm
644
l (min./max.)
1 / 5
) met
1
25
40
73
73
76
764
100
115
733
780
489
489
650
642
1 / 5
1 / 5
80
100
75
78
76
80
165
180
876
901
489
489
807
807
1,5 / 9
1,5 / 9
1.2001
/ PM6