6.5.4
OD: Installatietype
Mogelijke waarden 1 en 2, deze waarden verwijzen naar starre installatie en elastische installatie.
De inverter is bij het verlaten van de fabriek ingesteld op modus 1, een instelling die geschikt is voor de meeste installaties. Bij
aanwezigheid van drukschommelingen die niet gestabiliseerd kunnen worden via de parameters GI en GP, schakelt u om naar de
modus 2.
BELANGRIJK:
in de twee configuraties veranderen ook de waarden van de instelparameters GP en GI. Bovendien zitten de
waarden van GP en GI indien ingesteld in modus 1 in een ander geheugen dan de waarden van GP en GI indien
ingesteld in modus 2. Zodat, bijvoorbeeld de waarde van GP van de modus 1, wanneer men overgaat naar de
modus 2, wordt vervangen door de waarde van GP van de modus 2; de waarde wordt echter bewaard en u vindt
hem terug bij terugkeer naar de modus 1. De waarde die op het display hetzelfde is, heeft in de ene dan wel de
andere modus een ander gewicht, omdat het besturingsalgoritme anders is.
6.5.5
RP: Instelling van de drukvermindering voor herstart
Dit is de drukval ten opzichte van de waarde van SP die de herstart van de pomp veroorzaakt.
Als de setpoint druk bijvoorbeeld 3,0 [bar] bedraagt en RP 0,5 [bar] is, vindt herstart plaats bij 2,5 [bar].
Normaal kan RP van een minimum van 0,1 tot een maximum van 5 [bar] worden ingesteld. Bij bijzondere omstandigheden
(bijvoorbeeld in het geval van een setpoint dat lager is dan RP zelf), kan de waarde automatisch beperkt worden.
Om het de gebruiker gemakkelijker te maken verschijnt op de pagina voor instelling van RP onder het symbool RP ook de effectieve
herstartdruk (gemarkeerd), zie Afbeelding 17.
6.5.6
AD: configuratie adres
Heeft alleen betekenis bij multi inverter verbinding. Stelt het communicatie-adres in dat aan de inverter moet worden toegekend. De
mogelijke waarden zijn: automatisch (default) of handmatig toegekend adres.
De handmatig ingestelde adressen kunnen waarden van 1 tot 8 hebben. De configuratie van de adressen moet homogeen zijn voor
alle inverters waaruit de groep bestaat: of voor allemaal automatisch, of voor allemaal handmatig. Het instellen van gelijke adressen
is niet toegestaan. Zowel in het geval van gemengde toekenning van de adressen (sommigen handmatig en sommigen
automatisch), als in het geval van dubbele adressen, wordt een fout gesignaleerd. De foutsignalering gebeurt met een knipperende
E op de plaats van het machine-adres. Als u automatische toekenning heeft gekozen, zullen iedere keer dat u het systeem
inschakelt adressen worden toegekend die anders kunnen zijn dan de keer ervoor, maar dit heeft geen gevolgen voor de werking.
6.5.7
PR: druksensor
Instelling van het gebruikte type druksensor. Met deze parameter kunt u een druksensor van het ratiometrische type of het op stroom
werkende type kiezen. Voor elk van de twee sensortypes kunt u verschillende eindwaarden van de schaal kiezen. Wanneer u een
sensor van het ratiometrische type kiest (default) moet u de ingang Press 1 gebruiken om de sensor aan te sluiten. Voor een op 4-
20mA stroom werkende sensor moet u de juiste schroefklemmen in de klemmenstrook van de ingangen gebruiken.
(Zie Collegamento del sensore di pressione par 2.2.3.1)
Waarde PR
0
6.6 Ratiometrisch (0-5V)
1
6.7 Ratiometrisch (0-5V)
2
6.8 Ratiometrisch (0-5V)
3
4-20 mA
4
4-20 mA
5
4-20 mA
Afbeelding 17:Iinstelling van de druk voor herstart
Instelling van de druksensor
Sensortype
501 R 16 bar
501 R 25 bar
501 R 40 bar
4/20 mA 16 bar
4/20 mA 25 bar
4/20 mA 40 bar
Tabel 17: instelling van de druksensor
NEDERLANDS
Eindwaarde van de
Indicatie
schaal [bar]
388
Eindwaarde van de
schaal [psi]
16
25
40
16
25
40
232
363
580
232
363
580