Indien ET gelijk aan 0 wordt ingesteld, geschiedt de uitwisseling in standby. Iedere keer dat een pomp van de groep stopt, zal bij de
volgende herstart een andere pomp starten.
Als de parameter ET (maximale werktijd) op 0 is ingesteld, zal er bij iedere nieuwe start uitwisseling plaatsvinden,
ongeacht de feitelijke werktijd van de pomp.
6.6.10
CF: draaggolffrequentie
Instelling van de draaggolffrequentie van de modulatie van de inverter. De in de fabriek vooringestelde waarde is in de meeste
gevallen de juiste waarde, het wordt dan ook afgeraden om wijzigingen door te voeren tenzij men zich echt ten volle bewust is van
het effect van de uitgevoerde veranderingen.
6.6.11
AC: Versnelling
Instelling van de variatiesnelheid waarmee de inverter de frequentie varieert. Oefent zowel invloed uit op de startfase, als gedurende
de regeling.. Over het algemeen is de vooringestelde waarde optimaal, maar in het geval er zich problemen bij de start voordoen of
HP fouten, kan deze waarde veranderd en verlaagd worden. Iedere keer dat u deze parameter wijzigt, is het goed om te controleren
of de regeling van het systeem nog steeds goed is. Bij problemen door oscillatie verlaagt u de versterkingen GI en GP zie de
paragrafen 6.9.4 en 6.6.5. Het verlagen van AC maakt de inverter langzamer.
6.6.12
AE: activering van de antiblokkeerfunctie
Deze functie dient ervoor om mechanische blokkeringen te vermijden in het geval van lange inactiviteit. De werking bestaat eruit dat
de pomp periodiek in werking wordt gesteld.
Wanneer de functie geactiveerd is, zal de pomp iedere 23 uur een 1 minuut durende deblokkeercyclus uitvoeren.
6.6.13
Set-up van de digitale hulpingangen IN1, IN2, IN3, IN4
In deze paragraaf worden de functies en de mogelijke configuraties van de ingangen door middel van de parameters I1, I2, I3, I4
beschreven.
Zie voor de elektrische aansluitingen par. 2.2.4.2.
De ingangen zijn allemaal gelijk en aan elk ervan kunnen alle functies worden toegekend. Via de parameter IN1..IN4 koppelt men de
gewenste waarde aan de i-ste ingang.
Iedere aan de ingangen gekoppelde functie wordt verderop in deze paragraaf nader toegelicht. In Tabel 22 vindt u een overzicht
van de functies en de verschillende configuraties.
De fabrieksconfiguraties zijn te zien in Tabel 21.
Waarde
Functie die is toegekend aan de algemene ingang i
0
Functies ingang gedeactiveerd
1
Signaal geen water van externe vlotter (NO)
2
Signaal geen water van externe vlotter (NC)
3
Hulp-setpoint Pi (NO) met betrekking tot de gebruikte ingang
4
Hulp-setpoint Pi (NC) met betrekking tot de gebruikte ingang
5
Algemene activering van de inverter via extern signaal (NO)
6
Algemene activering van de inverter via extern signaal (NC)
Algemene activering van de inverter via extern signaal (NO) +
7
Reset van de herstelbare blokkeringen
Fabrieksconfiguraties van de
digitale ingangen IN1, IN2, IN3, IN4
Ingang
1
2
3
4
Tabel 21: fabrieksconfiguratie van de ingangen
Overzichtstabel van de mogelijke configuraties van de digitale ingangen
IN1, IN2, IN3, IN4 en van hun werking
NEDERLANDS
Waarde
1
(vlotter NO)
3
(P aux NO)
5
(activering NO)
10
(lage druk NO)
Weergave van de actieve functie die is
396
toegekend aan de ingang
F1
F1
F2
F2
F3
F3
F3