marklin 41 Serie Manual De Instrucciones página 5

Informations concernant la locomotive réelle
Locomotive à vapeur pour trains marchandises série 41 de la DB
La locomotive de la série 41 de type 141 fut conçue dans le cadre
du programme d'unification des locomotives de la DRG. Les deux
prototypes furent livrés par Schwartzkopff en 1936. Le châssis
était de conception nouvelle, la chaudière était la même que cel-
le de la série 03, mais à la différence de la BR 41, elle était prévue
pour 20 bars. La charge par essieu pouvait être réglée au choix
sur 18 ou 20 t. La série 41 était la première série de locomotives
polyvalentes universelles. Les deux machines de pré-série fu-
rent suivies de 364 locomotives de série légèrement améliorées
qui furent livrées jusqu'en 1941 par presque tous les fabricants
de locomotives allemandes. Les locomotives, qui avec leurs
1900 ch pouvaient atteindre une vitesse de 90 km/h, étaient utili-
sées dans presque tous les domaines.
Après la seconde guerre mondiale, 216 locomotives restèrent à
la DB et 116 à la DR. Aucune des deux sociétés nationales ferro-
viaires ne pouvant se passer de la série 41, de nombreuses ma-
chines furent pourvues d'une nouvelle chaudière. Entre 1957 et
1961, 102 locomotives de la série 41 furent équipées dans l'atelier
principal de Braunschweig de cette nouvelle chaudière, qui
avec la suppression du tablier frontal, conférait à la BR 41 une
toute autre allure. Quarante de ces locomotives reconstruites
furent équipées en outre pour la chauffe au fioul.
Les machines non transformées furent en grande partie réfor-
mées dans les années 1960, suivies jusqu'en 1971 des machines
reconstruites chauffées au charbon, qui à partir de 1968 furent
immatriculées dans la série 041. Les machines de la série 41
chauffées au fioul (désignées comme série 042 à partir de 1968),
par contre, affectées au dépôt de Rheine, restèrent en service
jusqu'en 1977, fin de la traction vapeur à la DB.
Informatie van het voorbeeld
Goederentrein-stoomlocomotief serie 41 van de DB
In het kader van het eenheidslocprogramma van de DRG ontwik-
kelde de locomotiefindustrie de 1'D1'-locomotief van de serie 41
voor snelle goederentreinen. De twee prototypemachines wer-
den in 1936 door Schwartzkopff geleverd. Het onderstel was een
nieuwe ontwikkeling, de ketel was dezelfde als die van de serie
03, al werd hij voor de BR 41 voor 20 bar ontworpen. De belasting
per as kon naar keuze op 18 of 20 ton worden ingesteld. Met de
serie 41 ontstond voor het eerst een universeel inzetbare multi-
functionele locomotief. De twee prototypemachines werden ge-
volgd door 364 serielocomotieven, die op een paar punten verbe-
terd waren en tot 1941 door vrijwel alle Duitse locomotiefbouwers
werden geleverd. De locomotieven die een snelheid van 90 km
per uur haalden en een vermogen van ongeveer 1.900 pk bezaten,
werden op vrijwel alle gebieden ingezet.
Na de Tweede Wereldoorlog gingen er 216 locs naar de DB en 116
naar de DR. Omdat beide spoorwegmaatschappijen niet zonder
de serie 41 konden, werden talrijke machines van nieuwe ketels
voorzien. Tussen 1957 en 1961 kregen 102 locs van de serie 41
deze nieuwe ketel in hoofdwerkplaats Braunschweig. Doordat
ook het frontschort van de machine werd verwijderd, kreeg de 41
een opvallend nieuw uiterlijk. 40 van deze ombouwlocs werden
bovendien van een oliestookinrichting voorzien.
De niet-omgebouwde machines werden grotendeels in de jaren
1960 buitendienstgesteld. De laatste kolengestookte ombouwma-
chines, die vanaf 1968 met 041 werden aangeduid, hielden het
tot 1971 vol. De oliegestookte 41-ers (vanaf 1968: 042) werden tot
aan het einde van het stoomtijdperk bij de DB in 1977 ingezet voor
depot Rheine.
5