(voor uw veiligheid) Laat alvorens
uw nieuwe dompelpomp in gebruik
te nemen een vakkundige volgende
punten controleren :
D e geaarde nulleider
De verliesstroomschakelaar
beantwoorden aan de voorschriften
van de elektriciteitsmaatschappij en
correct functioneren.
De elektrische
stekkerverbindingen moeten tegen
vocht beschermd worden.
Bij overstromingsgevaar moeten
de stekkerverbindingen naar een
tegen overstroming beschermde
zone overgebracht worden.
Het transport van agressieve
vloeistoffen en op corrosie
berustende (als smeergel
werkende) stoffen moet in ieder
geval vermeden worden.
De dompelpomp moet tegen vorst
beschermd worden.
De pomp mag niet drooglopen.
Maatregelen treffen opdat de
pomp niet in de handen van
kinderen kan geraken.
Duurzaamheid
De door u aangeschafte dompelpomp is geschikt
voor het transport van water met een temperatuur
van maximum 35°C.
Deze pomp mag niet voor andere vloeistoffen
gebruikt worden en met name nooit voor
motorbrandstof, schoonmaakmiddelen en andere
chemische producten!
6 DE INSTALLATIE
Het installeren van de dompelpomp kan op de
volgende manieren gebeuren:
Stationair met een vaste buisleiding of
S tationair met een flexibele slang.
Bij de installatie opletten dat de
pomp nooit vrijhangend aan de
drukleiding of aan de
stroomkabel gemonteerd mag
worden. De dompelpomp moet aan
de draaggreep, die daarvoor
voorzien is, worden opgehangen of
moet op de bodem van de schacht
liggen. Ten einde een perfekte
werking van de pomp te verzekeren,
moet de bodem van de schacht
altijd vrij zijn van slijk of van andere
verontreinigingen.
Bij een te laag waterpeil kan het slijk
aanwezig in de schacht snel
uitdrogen en de pomp verhinderen
aan te slaan. Daarom is het
noodzakelijk om de
dompelmotorpomp regelmatig te
controleren (aanlooptest uitvoeren).
Het inschakelpunt kan gewijzigd
worden door de sensor plug (5) in
één van de 4 andere
beschikbare openingen te pluggen.
Attentie!
D e aarding
Attentie!
De netaansluiting
De door u aangeschafte dompelpomp is al met een
geaarde stekker uitgerust. De pomp moet
worden aangesloten op een geaarde
stopcontactdoos met 230-240 Volt ~ 50 Hz.
Controleer of het stopcontact voldoende beveiligd is
(minstens 6 A) en of het volledig in orde is. Steek de
pompstekker in het stopcontact en de pomp is nu
startklaar.
Opmerking
Moest de netkabel of de stekker door uitwendige
oorzaken beschadigd worden, mag de kabel
niet hersteld worden
7 INBEDRIJFSTELLING
Nadat u deze installatie- en gebruiksaanwijzing
aandachtig heeft gelezen, kunt u met inachtneming
van de hierna volgende punten de nieuwe pomp in
bedrijf stellen:
Controleer of de pomp op de schachtbodem rust.
Ga na of de drukleiding reglementair aangebracht
werd.
Controleer of de elektrische aansluiting 230-
240Volt ~ 50 Hz bedraagt.
Controleer of het elektrisch stopcontact aan de
reglementaire voorschriften voldoet.
Ga na of er geen vocht of water aan de
netaansluiting kan komen.
Z org ervoor dat de pomp nooit droogloopt.
Het inschakelpunt kan gewijzigd worden door de
sensor plug (5) in één van de 4 andere
beschikbare openingen te pluggen.
Het aan/uitschakelen van de waterpomp wordt
gestuurd door de combinatie van 2 signalen :
de verandering van de motorsnelheid ( belast /
onbelast) en de wijziging van de waterspiegel.
(ondergedompeld / droog).
Werking :
1. Wanneer de pomp onbelast (droog) draait, zal de
elektronische schakelaar de pomp na
10 seconden uitschakelen. Als de sensor zich nog
steeds onder water bevindt, kan de
pomp alleen terug gestart worden door de stekker
uit te trekken en opnieuw in te steken.
(reset)
2. Wanneer de pomp zich onder water bevindt
(belast) en de waterspiegel boven de twee
aanrakingspunten staat (ondergedompeld) , zal de
elektronische schakelaar de pomp
starten. Wanneer de waterspiegel onder het
minimum pompniveau (droog) staat, zal de
elektronische schakelaar de pomp stoppen.
3. Wanneer de pompmotor geblokkeerd wordt
(overbelast), zal de elektronische schakelaar
de pomp stoppen. De pomp kan alleen terug gestart
worden door de stekker uit te trekken en opnieuw in
te steken (reset).
8