4
Inbedrijfstelling
Alle elektrische aansluitingen correct aansluiten en pas daarna
de inbedrijfstelling uitvoeren!
▶ Neem de installatiehandleidingen van alle onderdelen en
modules van de installatie in acht.
▶ Schakel de voedingsspanning alleen in, wanneer de
codeerschakelaar is ingesteld.
▶ Wanneer een bedieningseenheid is aangesloten,
wordt aangeraden de configuratie-assistent te starten.
OPMERKING:
Installatieschade door defecte pomp!
▶ Vul en ontlucht de installatie voor het inschakelen,
zodat de pompen niet drooglopen.
4.1
Codeerschakelaar instellen
Codeerschakelaar met bedrijfsindicatie van de module en
toestandsindicatie van de aangesloten warmteproducent of
module
Afb. 5
Codeerschakelaar met toestandsindicatie van de
module en toestandsindicatie van de aangesloten
warmteproducent of module
MU 100 – 6721804146 (2019/10)
4 5 6
7
3
2
8
1
9
10
0
Codering
1)
0
1
2
2)
3
2)
4
5
3)
6-10
1) Uit (uitleveringstoestand)
2) Voor eenvoudige systemen, die met de
standaardinstellingen werken, is in de standen 3 en 4 geen
regelaar CW 400/RC310 nodig. Deze is optioneel.
3) Niet gebruikt
Tabel 7
Codering en functie
4.2
Inbedrijfname van de installatie en de module
0 010 013 313-001
Start wanneer een bedieningseenheid is aangesloten, de auto-
matische configuratie-assistent.
OPMERKING:
Gevaar van gegevensverlies bij combinatie met MC 400
Houd de volgorde van de inbedrijfname aan.
▶ Eerst de warmtebron met MU 100, dan MC 400 in gebruik
nemen.
Functie van de module
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
101