3.6.1 Port Forwarding
Port Forwarding betekent dat er regels worden ingesteld die het type netwerkverkeer bepalen
dat omgeleid moet worden naar een bepaalde computer in het LAN.
Let op: Port Forwarding functioneert alleen optimaal als de computer waarnaar het netwerkverkeer
doorgestuurd wordt, geconfi gureerd is met een statisch IP-adres. Zie sectie 3.6.3 voor informatie
hierover.
1. Klik op [General Setup]. Klik op [NAT]. Klik op [Port Forwarding].
2. Vink het vakje aan naast Enable Port Forwarding.
3. Voer het IP-adres van de computer in het LAN waarnaar omgeleid moet worden in in het veld
Private IP.
4. Geef het type netwerkverkeer dat omgeleid moet worden aan onder Type. Selecteer TCP, UDP
of beide (Both). Het type netwerkverkeer hangt af van het type toepassing dat gebruikt wordt
op de computer waarnaar het verkeer wordt doorgestuurd. Raadpleeg indien nodig de
documentatie van de toepassing voor meer gegevens hierover.
5. Voer de poorten van waaruit het netwerkverkeer moet worden doorgestuurd in in het veld Port
Range.
6. Als u dat wilt, kunt u een opmerking invoeren in het veld Comment.
7. Klik op [Apply].
U kunt de gedefi nieerde regels bewerken op de lijst onderaan op het scherm.
Een regel verwijderen – Vink het vakje naast de regel aan in de kolom Select. Klik op
[Delete Selected].
Alle regels verwijderen – Klik op [Delete All].
3.6.2 Virtual Server
Virtual Server fungeert op bijna dezelfde manier als Port Forwarding. Het enige verschil is dat
netwerkverkeer
dat bij een externe netwerkpoort aankomt, doorgestuurd kan worden naar een andere
netwerkpoort op een computer in het LAN. Dit kan nuttig zijn als u binnen het LAN een server
hebt ingesteld die geen gebruik maakt van de standaardpoort.
Voorbeeld: Een FTP-server is ingesteld op een computer in het LAN met het IP-adres 192.168.2.100.
Deze server maakt geen gebruik van standaardpoort 21 maar van poort 3015.
Virtual Server kan ingesteld worden om al het inkomende verkeer op poort 21 door te sturen naar
het IP-adres 192.168.2.100 op poort 3015. Dit betekent dat gebruikers van de FTP-server niet het
poortnummer hoeven te veranderen dat door hun FTP-toepassing gebruikt wordt om een verbinding
tot stand te brengen met de server.
Let op: Virtual Server functioneert alleen optimaal als de computer waarnaar het netwerkverkeer
wordt doorgestuurd, geconfi gureerd is met een statisch IP-adres. Zie sectie 3.6.3 voor informatie
hierover.
1. Klik op [General Setup]. Klik op [NAT]. Klik op [Virtual Server].
2. Vink het vakje aan naast Enable Virtual Server.
3. Voer het IP-adres van de computer in het LAN waarnaar omgeleid moet worden in in het veld
Private IP.
4. Voer de poort op het LAN waarnaar verkeer omgeleid moet worden in in het veld Private Port.
5. Geef het type netwerkverkeer dat omgeleid moet worden aan onder Type. Selecteer TCP, UDP
of beide (Both). Het type netwerkverkeer hangt af van het type toepassing dat gebruikt wordt
op de computer waarnaar het verkeer wordt doorgestuurd. Raadpleeg indien nodig de
documentatie van de toepassing voor meer gegevens hierover.
6. Voer de externe poorten van waaruit het netwerkverkeer doorgestuurd moet worden in in het
veld Public Port.
7. Als u dat wilt, kunt u een opmerking invoeren in het veld Comment.
8. Klik op [Apply].
U kunt de gedefi nieerde regels bewerken op de lijst onderaan op het scherm.
Een regel verwijderen – Vink het vakje aan naast de regel in de kolom [Select]. Klik op
[Delete Selected].
Alle regels verwijderen – Klik op [Delete All].
27