5
Pacemaker/ICD inbrengen.
6
Bevestigingsdraad door de opening in het aansluitblok leiden en het implantaat
in de voorbereide pacemaker/ICD pocket fixeren.
7
Pacemaker/ICD pocket sluiten.
8
Implantaat met standaardtests controleren.
Programmeerkop opleggen
Op de programmeerkop (PGH) bevindt zich een schematische tekening van het implan-
taat. Deze dient als positioneringshulp bij de positionering om een correcte telemetrie
te waarborgen.
• Op juiste positionering van de programmeerkop letten.
Telemetrie tot stand brengen
Het programmeerapparaat (of de SafeSync-module) mag maximaal 3 m van het
implantaat verwijderd zijn, optimaal is als er zich tussen patiënt en programmeerappa-
raat geen hindernissen bevinden.
• Schakel de RF-telemetrie bij het programmeerapparaat in.
• De programmeerkop ongeveer 2 s opleggen tot succesvolle initialisatie op het
programmeerapparaat verschijnt:
In de navigator is het symbool voor SafeSync zichtbaar en op de status-
regel een weergave van de signaalsterkte.
•De programmeerkop wegleggen.
ICD-therapie activeren
• Laad op het programmeerapparaat de bij het implantaattype passende implantaat-
programma.
• ICD-therapie activeren.
• Na aansluiting van de elektroden en na de eerste meting van de stimulatie-impe-
dantie wordt de transportmodus permanent gedeactiveerd. De implantatiegege-
vens worden opgeslagen.
• Voorzorgsmaatregelen bij het programmeren treffen.
• Als het implantaat bij het programmeren van bijvoorbeeld ATP's tachycardieën
induceert of bij de defibrillatiedrempeltest geen adequate therapie oplevert: nood-
shock of externe defibrillator activeren.
Voorzorgsmaatregelen bij het programmeren
Standaardtests uitvoeren en patiënten bewaken
Ook tijdens de standaardtests kan bijvoorbeeld door het instellen van inadequate para-
meters of door een telemetrie-onderbreking een voor de patiënt kritische toestand
optreden.
• Let ook bij tests op voldoende verzorging van de patiënt.
• Controleer na de stimulatiedrempel-test of de drempel klinisch en technisch
verantwoord is.
• Het ECG en de toestand van de patiënt continu bewaken.
• Eventueel test annuleren.
Telemetrie annuleren
Een programmeerapparaat- of telemetrie-onderbreking die tijdens de uitvoering van
tijdelijke programma's (nacontroletests) optreedt kan leiden tot inadequate stimulatie
van de patiënt. Dit is het geval als het programmeerapparaat door een programmafout
of een touchscreendefect niet meer kan worden bediend en daardoor het tijdelijk
programma niet kan worden beëindigd. Dan helpt het annuleren van de telemetrie
waarbij dan het implantaat automatisch op het permanente programma overschakelt.
• Bij telemetrie met programmeerkop: til de programmeerkop minstens 30 cm op.
• Bij RF-telemetrie: het programmeerapparaat uitschakelen en herpositioneren.
• Mogelijke storingsbronnen uitschakelen.
Kritische parameterinstellingen vermijden
Er mogen geen modi en parametercombinaties worden ingesteld die de patiënt in
gevaar brengen.
• Bepaal voor het instellen van de frequentieadaptatie de inspanningsgrenzen van de
patiënt.
• Controleer de compatibiliteit en werking van parametercombinaties na instelling.
Aanwezigheid van bij shockpad passende elektroden controleren
Er kunnen drie shockpaden worden ingesteld, waarvan twee een elektrisch pad naar de
behuizing van het implantaat vormen.
• Voor het shockpad RV -> SVC moet een tweede shockcoil beschikbaar zijn
(dual shock coil).
222