automatisch het protocol met de hoogste prioriteit, bijv. mfx/DCC, dan wordt door de
decoder het mfx-digitaalprotocol gebruikt (zie bovenstaand overzicht).
Opmerking: let er op dat niet alle functies in alle digitaalprotocollen mogelijk zijn.
Onder mfx of DCC kunnen enkele instellingen, welke in analoogbedrijf werkzaam
moeten zijn, ingesteld worden.
Aanwijzingen voor digitale besturing
• Het op de juiste wijze instellen van de diverse parameters staat beschreven in de
handleiding van uw digitale Centrale.
• Fabrieksmatig zijn de waarden voor mfx zo ingestelt dat optimale rijeigenschappen
gegarandeerd zijn. Voor andere bedrijfssystemen moeten eventueel aanpassingen
uitgevoerd worden.
Mfx-protocol
Adressering
• Een adres is niet nodig, elke decoder heeft een éénmalig en éénduidig kenmerk (UID).
• De decoder meldt zich vanzelf aan bij het Central Station of Mobile Station met zijn
UID-kenmerk.
Programmering
• De eigenschappen kunnen m.b.v. het grafische scherm op het Central Station resp.
deels ook met het Mobile Station geprogrammeerd worden.
• Functiemapping: functies kunnen met behulp van het Central Station 60212 (met
beperking) en met het Central Station 60213/60214/60215 aan elke gewenste functi-
etoets worden toegewezen (zie het helpbestand in het Central Station.
DCC-protocol
Adressering
• Kort adres – lang adres – tractie adres
• Kort of lang adres wordt met CV 29 (bit 5) gekozen.
• Een toegepast tractieadres deactiveert het standaardadres.
Programmering
• De CV's kunnen vaker gelezen en geprogrammeerd worden (programmering op het
programmeerspoor).
• De CV's kunnen naar wens geprogrammeerd worden (PoM - programmering op
het hoofdspoor). PoM is niet mogelijk bij CV 1, 17, 18 en 29. PoM moet door uw
centrale ondersteund worden (zie de gebruiksaanwijzing van uw apparaat).
• 14 resp. 28/128 rijstappen instelbaar.
• Alle functies kunnen overeenkomstig de functiemapping geschakeld worden (zie
CV-beschrijving).
• Voor verdere informatie, zie de CV-tabel.
We adviseren om programmeringen uitsluitend uit te voeren op het programmeer-
spoor.
ONDERHOUD
Smeren
De aslagers en de lagers van de drijfstangen af en toe met een druppel Märklin olie
(7149) oliën.
Vervangen van de rookgenerator
• Schoorsteen draaien en naar boven er af trekken (afb. 2).
• Afdekking uit de schoorsteen trekken (afb.3).
• Defecte rookgenerator (schoorsteeninzet) met een punttang of een pincet uit de
schoorsteen trekken.
• Draden doorknippen (afb.4).
• Draden met de nieuwe rookgenerator verbinden. Daarbij de afgeïsoleerde draad-
einden in elkaar draaien en isoleren.
• De nieuwe rookgenerator in de schoorsteen schuiven.
• Model weer in elkaar zetten.
Vervangen van de gloeilampen
Lantaarns (voor onder): lantaarnkap van het model trekken. De gloeilamp uit de fitting
trekken. Nieuwe gloeilamp er in steken. Model weer in elkaar zetten.
Lantaarn (voor boven): lantaarnkap naar voren van het model trekken. De gloeilamp
uit de fitting trekken. Nieuwe gloeilamp er in steken. Model weer in elkaar zetten.
Lantaarns (achter): de schroef waarmee de lantaarn aan de lockap bevestigd zijn,
losdraaien. Lantaarn er af trekken. De gloeilamp uit de fitting trekken. Nieuwe gloei-
lamp er in steken. Model weer in elkaar zetten.
Binnenverlichting: gloeilamp met een pincet uit de fitting trekken.
23