1 Veiligheidsvoorschriften
Wanneer u van sproeimiddel verwisselt, moeten
het sproeimiddelreservoir en alle onderdelen die
met het sproeimiddel in aanraking zijn gekomen
worden gereinigd. Nadat u het sproeimiddel-
reservoir heeft gereinigd, maar vóór u nieuw
sproeimiddel in de drukspuit giet, dient u de
drukspuit eerst met zuiver water te laten werken
om resten uit de pomp en slangen weg te
spoelen. Daardoor worden eventuele chemische
reacties vermeden.
Spuit niet in kleine of afgesloten ruimten –
gevaar voor vergiftiging door het sproeimiddel.
Sproeiapparaten mogen bijv. in serres enkel
worden gebruikt wanneer er voor voldoende
luchttoevoer en -afvoer gezorgd is. De behan-
delde serres moeten worden gemerkt. Ze mogen
pas opnieuw worden betreden na een grondige
ventilatie.
Op het einde van het werk maakt u het apparaat
overeenkomstig paragraaf 5.5 klaar om het op te
bergen; reinig het gezicht en de handen grondig
met zeep en zuiver water, doe de werkkledij uit
en was ze regelmatig.
Resten van sproeimiddel kunnen corrosie en
dus beschadiging van het apparaat veroorzaken.
Schenk speciaal aandacht aan slijtageonder-
delen, zoals sproeidoppen, filters en dichtingen.
1.4 Werkkledij / persoonlijke
beschermuitrusting
U dient de voorgeschreven beschermkledij
te dragen, die afgestemd is op de toepassing
en die alle lichaamsdelen beschermt tegen contact
met het sproeimiddel en tegen weggeslingerde
voorwerpen – veiligheidshandschoenen, gezichts-
bescherming (bijv. veiligheidsbril), voetbescher-
ming, lichaamsbescherming (bijv. rubberen schort),
evt. bescherming van de ademhalingsorganen.
De kleding moet goed aansluiten, maar mag niet
hinderlijk zijn.
Draag stevige schoenen met profielzolen –
idealiter veiligheidsschoenen.
Draag veiligheidshandschoenen met
slipvrij handvlak.
Gebruik een gezichtsbescherming
(bijv. veiligheidsbril).
Wanneer u in dichte, hoge planten werkt,
in serres, in sloten of in greppels of
wanneer u gevaarlijke sproeimiddelen gebruikt,
dient u altijd een ademhalingsmasker te
gebruiken.
Werkkledij die doordrenkt is met sproeimiddel,
moet onmiddellijk worden verwisseld.
Was de werkkledij regelmatig.
Draag geen sjaal, das, sieraden of andere
kledingstukken die gekneld kunnen raken in
struiken of takken.
NEDERLANDS 4
1.5 Tijdens het transport van het apparaat
Om schade te vermijden en gezien de mogelijke
gevaren in het verkeer, moet het apparaat
tijdens het transport in voertuigen goed worden
vastgezet, zodat het niet kan kantelen, wegrollen
of wegslaan.
Zorg ervoor dat het sproeimiddel niet kan uitlo-
pen. Het sproeimiddelreservoir en alle slangen
en buizen die in contact komen met het sproei-
middel, moeten op dichtheid worden gecontro-
leerd. Voor u het apparaat transporteert, is het
aan te bevelen het apparaat voor te bereiden
voor het transport zoals beschreven in
paragraaf 5.5.
1.6 Voor en tijdens het werk
Controleer overeenkomstig paragraaf 5.7 voor
elk gebruik of het volledige apparaat in bedrijfs-
veilige toestand verkeert.
Het sproeimiddelreservoir en alle slangen en
buizen die in contact komen met het sproeimid-
del, moeten op dichtheid worden gecontroleerd.
Controleer voor gebruik de werking van het
veiligheidsventiel (2).
Bij onregelmatigheden, duidelijke schade, lekken
of als de goede werking beperkt is, mag u niet
beginnen werken, maar maakt u het apparaat
onmiddellijk via de veiligheidsventiel (2) drukvrij
(Fig. 4) en dient u het apparaat te laten contro-
leren in een werkplaats.
De drukspuit moet altijd verticaal staan, voordat
er aan het veiligheidsventiel wordt getrokken.
Attentie: Niet in de buurt van het gezicht houden!
Het apparaat mag slechts door één
persoon worden bediend – er mogen zich
geen andere personen ophouden binnen
een cirkel van 15 meter.
Voordat het pompen, dient u erop te letten dat
het handventiel gesloten is.
Hou de sproeilans op een vrije zone gericht.
In kleine ruimten, in dichte, hoge planten, in
serres, in sloten of in greppels dient u tijdens het
werk altijd voor voldoende luchtverversing te
zorgen.
Blijf altijd op roepafstand van andere personen,
die u in geval van nood kunnen helpen.
Las tijdig werkpauzes in.
Tijdens de werkzaamheden met sproeimiddel is
het verboden te eten en te drinken.
Rook niet op de werkplek.
Tijdens het afschroeven van sproeilansen het
uiteinde niet op uzelf of op andere personen
richten.