3.5) Opmerkingen over de aansluitingen
Het merendeel van de aansluitingen is uitermate eenvoudig, voor een groot deel betreft het rechtstreekse aansluitingen op één enkel contact,
andere daarentegen hebben een wat complexere aansluiting:
Alle éénfase-asynchroonmotoren hebben om correct te kunnen werken een condensator; bij sommige reductiemotoren is deze condensator
reeds binnenin aangesloten, andere daarentegen vereisen een externe aansluiting van de condensator. In dat geval dient de condensator
tussen de fasen OPEN en SLUIT van de motor aangesloten te worden. Om praktische redenen is het raadzaam de condensator rechtstreeks
in de besturingseenheid in de daarvoor bestemde ruimte aan te brengen.
De "Fototest" vergroot de betrouwbaarheid van de veiligheidsinrich-
tingen vergroot; hierdoor is het mogelijk de "categorie 2" volgens de
norm EN 954-1 (uitgave 12/19961998) te behalen voor wat betreft
het geheel van besturingseenheid en veiligheidsfotocellen.
Telkens wanneer er een manoeuvre van start gaat, worden de
desbetreffende veiligheidsinrichtingen gecontroleerd; alleen als alles
in orde is, gaat de manoeuvre ook daadwerkelijk van start. Als de
test daarentegen geen gunstig resultaat heeft (fotocel door de zon
verblind, kabels in kortsluiting etc.), wordt de storing geconstateerd
en wordt de manoeuvre niet uitgevoerd.
Dit alles is mogelijk:
• door de dipschakelaar 10 op ON te zetten
• door de veiligheidsinrichtingen aan te sluiten zoals op afb.5 te zien is
als uitsluitende de uitgang FOTO wordt gebruikt, of zoals op afb.5a
te zien is als ook FOTO1 wordt gebruikt.
Bij deze aansluiting worden de zenders van de fotocellen niet recht-
streeks via de uitgang van de neveninrichtingen van stroom voorzien,
maar via de specifieke uitgang FOTOTEST. De maximaal bruikbare
stroom op de uitgang FOTOTEST bedraagt 75mA (3 stel fotocellen).
• De ontvangers worden rechtstreeks via de uitgang neveninrichtingen
van de besturingseenheid (klemmetjes 17-18) van stroom voorzien.
92
All manuals and user guides at all-guides.com
De test van de fotocellen vindt als volgt plaats: wanneer er een instruc-
tie voor een manoeuvre binnenkomt, wordt er in de eerste plaats
gecontroleerd of alle ontvangers die bij de manoeuvre betrokken zijn,
hun toestemming geven; daarna wordt de stroomvoorziening naar de
zenders onderbroken en vervolgens geverifieerd dat alle ontvangers
dit feit signaleren door hun toestemming in te trekken; daarna worden
de zenders weer van stroom voorzien en vervolgens zal er opnieuw
worden nagegaan of er toestemming van alle ontvangers is. Pas als
deze reeks tot een goed einde is gekomen, zal de manoeuvre van
start gaan. Het verdient aanbeveling bovendien het synchronisme te
activeren; u doet dit door de daarvoor bestemde bruggetjes op de zen-
ders te onderbreken; dit is de enige methode om te garanderen dat er
tussen de twee stellen fotocellen onderling geen interferentie optreedt.
Verifieer in de handleiding voor de fotocellen de aanwijzingen voor de
"GESYNCHRONISEERDE" werking.
Indien een ingang voor FOTOTEST niet wordt gebruikt (voorbeeld
FOTO1) en u toch de functie fototest wilt, dient er een brug te
worden aangebracht tussen de ongebruikte ingang en de uitgang
FOTOTEST (klemmetjes 19–24 ) zie afb. 5a. Als u later de functie
Fototest niet meer wilt gebruiken, behoeft u alleen maar de dipscha-
kelaar 10 naar omlaag te halen.
5
5a