5. Vang de olie op in de houder.
6. Draai de aflaatdop van de olie weer vast.
7. Reinig eventuele olielekken.
8. Vul met nieuwe olie. Voor de hoeveelheid
olie, zie "Tabel technische gegevens".
9. Bij iedere bijvulling, start de motor en laat
deze gedurende minstens 30 seconden
aan het minimumtoerental draaien.
10. Controleer of er geen olie lekt.
11. Schakel de motor uit. Wacht 30 seconden
en controleer opnieuw het oliepeil. Indien
nodig, zie ook "controle/bijvullen" (par. 7.3.1).
BELANGRIJK Dien de olie in voor
verwerking volgens de plaatselijke normen.
7.4 REINIGING
Voer de reiniging uit bij stilstaande
machine. Tracht de sneeuw niet van de
aflaat te verwijderen zonder eerst:
• het commando van de toevoerschroef
losgelaten te hebben.
• de motor uitgeschakeld te hebben.
• de contactsleutel verwijderd te hebben
Reinig de machine steeds na gebruik. Neem de
volgende instructies in acht bij het reinigen:
• Gebruik de schoep (afb. 1.I) voor de reiniging
van het uitlaatglijvlak en voor de reiniging
van de machine van sneeuwresten.
• Reinig de motor met een
borstel en/of perslucht.
• Spuit geen water direct op de motor.
• Na de reiniging met water, de machine
en de toevoerschroef opstarten om het
water te verwijderen dat anders in de
lagers zou kunnen doordringen en daar
schade zou kunnen veroorzaken.
BELANGRIJK Gebruik nooit
hogedrukwaterstralen. Die zouden de
elektrische onderdelen beschadigen.
7.5 BOUGIE
Voor werkzaamheden aan de bougie, moet
men zich tot een Wederverkoper of een
geautoriseerd Dienstcentrum richten. Raadpleeg
de tabel onderhoud en de tabel identificatie
problemen voor ingrepen aan de bougie.
7.6 CARBURATOR
De carburator is afgesteld door de fabrikant.
Raadpleeg de tabel identificatie problemen
om na te gaan wanneer men op de
carburator moet ingrijpen (hfdst. 12).
7.7 MOEREN EN SCHROEVEN
VOOR BEVESTIGING
• Houd de schroeven en moeren goed
vastgedraaid, om er zeker van te zijn
dat de machine altijd veilig werkt
• Controleer regelmatig of de
bevestigingsmoeren van het uitlaatglijvlak
correct vastgeklemd zijn.
7.8 AS VAN DE TOEVOERSCHROEF
Om de rotatie van de toevoerschroef te
vergemakkelijken, raadt men aan de nipples
(afb. 16.A) van de as van de toevoerschroef
regelmatig in te vetten met een vetspuit.
Om in te vetten:
– Verwijder de splitbouten en de
veiligheidspinnen (afb. 16.B).
– Vet de nippels in (afb. 16.A) en verdraai
de toevoerschroef op de as enkele keren
zodat het vet binnenin de as kan lopen.
– Plaats de veiligheidspinnen en de
splitbouten weer op hun plaats. (afb. 16.B)
8. STALLING
Wanneer de machine gedurende meer dan
30 dagen opgeborgen moet worden:
1. Ledig het toevoercircuit van de brandstof:
– Sluit de brandstofkraan (afb. 13.B).
– Start de motor van de machine
en laat deze draaien tot hij stopt
omdat de brandstof op is.
2. Ververs de motorolie indien dit niet reeds
in de laatste drie maanden gedaan werd.
3. Reinig de sneeuwruimer nauwkeurig.
4. Controleer of de sneeuwruimer geen
schade vertoont. Voer eventueel
de nodige herstellingen uit.
5. Indien de verf beschadigd is, moet men
bijverven om roestvorming te voorkomen.
6. Bescherm de metalen oppervlaktes
die aan roest blootgesteld zijn.
7. Berg de sneeuwruimer op in een
gesloten ruimte, indien mogelijk.
9. ASSISTENTIE EN HERSTELLINGEN
Deze handleiding verstrekt alle gegevens
die u nodig hebt om de machine te kunnen
gebruiken en om er op de juiste manier
eenvoudige onderhoudswerkzaamheden
aan te kunnen verrichten, die de gebruiker
zelf kan uitvoeren. Alle afstellingen en
onderhoudshandelingen die niet beschreven zijn
NL - 12