DIKTE VAN SOLDEERING
(mm)
1,5 ÷ 3
3 ÷ 5
5 ÷ 12
≥ 12
Ø ELEKTRODE (mm)
1,6
2
2,5
3,2
4
SOLDEERDELEN
Het te soldeeren deel moet altijd met de grond verbonden zijn
om eventuele elektromagnetische uitstotingen te voorkomen.
Het is ook noodzakelijk op te letten dat de verbinding met de
grond van het te soldeeren deel niet de kans op ongelukken
van de gebruiker of beschadigingen van de elektrische appa-
ratuur vergroot. Wanneer het nodig is het te soldeeren deel
aan de grond te verbinden is het raadzaam een direkte ver-
binding te maken tussen het deel en het vloerputje. In de lan-
den waarin dit niet toegestaan is het te soldeeren deel aan de
grond verbinden met behulp van een condensator volgens de
van kracht zijnde normen.
SOLDEERINGSPARAMETERS
De tabel 3 geeft enige algemene aanwijzingen voor het kiezen
van de elektrode voor wat berteft de te soldeeren dikte. In de
tabel zijn de te gebruiken stroomwaarden met de respektieve-
lijke elektroden voor het soldeeren van veelvoorkomende ij-
zers en verbindingen weergegeven. Deze gegevens hebben
geen absolute waarde maar zijn alleen ter orientatie; voor een
exacte keuze de aanwijzingen van de fabrikant van elektroden
opvolgen. De te gebruiken stroom hangt af van de soldeerings-
posities, van het type verbindingsstuk en variert in toenemen-
de mate door de dikte en de afmetingen van het te soldeeren
deel. De waarde van de intensiteit van de te gebruiken stroom
voor de verschillende soldeertypen, binnen het reguleringsveld
weer gegeven in tabel 4 is:
• Hoog voor soldeeren op vlakte, frontale vlaktes of verticaal
opklimmende vlaktes.
• Middelmatig voor de bovenhoofdse soldeeringen.
• Laag voor verticaal aflopend en voor het verenigen van delen
met geringe afmetingen die al voorverwarmd zijn.
Een vrij nauwkeurige aanwijzing van de middelmatige stroom
te gebruiken bij het soldeeren van elektroden voor normaal ij-
zer wordt gegeven door de volgende formule:
I = 50 x (Øe 1)
Waar:
I = intensitiet van de soldeerstroom
Øe = diameter van de elektrode
Voorbeeld:
Diameter elektrode 4 mm
I = 50 x (4 1) = 50 x 3 = 150A
Tabel 3
Ø ELEKTRODE (mm)
2
2,5
3,2
4
Tabel 4
STROOM (A)
30 ÷ 60
40 ÷ 75
60 ÷ 110
95 ÷ 140
140 ÷ 200
TIG lassen (Fig. C)
FIG. C
TIG lassen smelt het metaal van het te lassen stuk door gebruik
te maken van een boog ontstoken met een wolfram-elektode
Het smeltbad en de elektrode zijn beschermd door het gas
(Argon).
Dit kan nuttig zijn om fijne staalplaten te lassen en wanneer
een hoge kwaliteit vereist is.
1) Verbinding laskabel:
• De gasbuis aansluiten met het ene uiteinde aan de gas-
aanhechting geplaatst op de TIG pook DINSE en het
andere uiteinde aan de gasfles Argon en deze openen.
• Met machine uit:
- De aardingskabel verbinden aan de snelkoppeling
aan geduid met het symbool +(positief).
- De relatieve aardingsklem verbinden aan het te lassen
stuk of aan het werkstukhoudervlak in een zone die vrij
is van roest, verf, vet, enz.
- De vermogenkabel van de TIG pook verbinden aan de
snelkoppeling aangeduid met het symbool - (negatief).
2) De lasstroom afstellen bij middel van de potentiometer
(Pos. 3, Fig. A).
3) De proceswisselaar afstellen (Pos. 4, Fig. A) op de TIG-
positie (wisselstaafje naar links gedraaid).
4) De lasmachine in werking stellen door positie "I" te kiezen
op de lijnschakelaar (Pos. 8, Fig. A).
5) De Groente LED (Pos. 1, Fig. A) duidt erop dat de lasma-
chine zich onder spanning bevindt en klaar is om te wer-
ken.
6) De gasstroom regelen door manueel aan het ventiel te
draaien dat op de TIG pook geplaatst is.
7) De "Lift" functie veroorzaakt de ontsteking van de boog als
de elektrode van de TIG pook in aanraking komt met het
te lassen stuk. Vervolgens wordt deze verwijderd (zie Fig.
D).
8) Het TIG lassen uitvoeren.
FIG. D
31