Werking
Voor elke werking
Hindernissen en rondslingerende voor-
werpen uit de wasplaats verwijderen.
Wateraansluiting tot stand brengen.
Stroomaansluiting tot stand brengen.
Vulpeil van de reinigingsmiddeltank
controleren en indien nodig bijvullen.
GEVAAR
Struikelgevaar door op de grond liggende
voorwerpen of toevoerleidingen.
Vóór de inbedrijfstelling van de installa-
tie op de wasplaats liggende voorwer-
pen verwijderen.
Bij het gebruik van de installatie met ka-
belsleep op de grond moet gelet wor-
den op een zorgvuldige geleiding van
de toevoerleidingen.
Wat te doen in noodgevallen
In noodgevallen de veiligheidsschake-
laar Borstel loslaten.
Voertuig voorbereiden
Ramen, deuren en dakramen sluiten.
Zijspiegels wegnemen of inklappen.
Antennes induwen of verwijderen.
Losse onderdelen (hoeskabel, enz.)
verwijderen of beveiligen.
Dekzeilen sluiten en veilig vastzetten.
Bediening
Voertuig centraal op de wasplaats of
onder de kabelsleep plaatsen.
Installatie met krukhendel Kantelen in-
stellen op de helling van het te reinigen
oppervlak.
Installatie aan het begin van een zijkant
van het voertuig positioneren.
Afsluitventiel voor in wasrichting liggen-
de sproeibuis openen
Hoofdschakelaar inschakelen.
Doseerpomp inschakelen.
Installatie met beide handen vasthou-
den aan de in wasrichting liggende
handgreep.
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar. Draairichting niet
veranderen bij een draaiende borstel.
Borstel aan de overeenkomstige hand-
greep inschakelen door een de veilig-
heidsschakelaar Borstel te trekken.
Borstelindompeldiepte
Wasrichting
Installatie op een gelijkmatig tempo
langs het voertuig leiden door aan de
handgreep te trekken.
Instructie:
Installatie altijd voorttrekken.
De draairichting van de borstel is zodanig
gekozen dat bij het trekken een minimale
krachtinspanning vereist is.
Bij een correcte aandrukkracht raken de af-
standsrollen het voertuig heel licht.
Een te grote aandrukkracht leidt niet tot
een verbetering van het reinigingsresultaat.
Bij vaste, niet-inklapbare spiegels moet de
installatie wat van het voertuig weggetrok-
ken worden.
Aan de hoeken van het voertuig moet
de installatie opnieuw uitgericht, de hel-
ling eventueel opnieuw ingesteld en het
wasproces verdergezet worden.
VOORZICHTIG
Beschadigingsgevaar voor de toevoerlei-
ding doordat deze gewrongen komt te zit-
ten. Wasrichting na elke afronding van het
voertuig veranderen.
Wanneer alle kanten van het voertuig
gewassen zijn:
doseerpomp uitschakelen
watertoevoer omschakelen op andere
sproeibuis
Nogmaals rond het voertuig gaan om in
omgekeerde richting te spoelen.
Wasproces beëindigen
Wasinstallatie van het voertuig weg-
trekken.
Veiligheidsschakelaar Borstel loslaten.
Watertoevoer sluiten.
Bij langere pauzen:
Hoofdschakelaar in stand '0' draaien.
Indien nodig de toevoerleiding span-
ningsvrij maken.
5
-
NL
Opslag
WAARSCHUWING
Verwondings- en beschadigingsgevaar!
Gewicht van de installatie in acht nemen bij
de opslag.
Installatie naar de opbergplaats schui-
ven.
Bij kabelsleep op de grond eventueel
aansluitleidingen verwijderen.
In open lucht en bij een open hal moet
de installatie windvrij opgesteld of met
kabels of kettingen tegen omvallen be-
schermd worden.
Parkeerremmen aan de rollen aan-
spannen.
GEVAAR
Verwondingsgevaar door vallende installa-
tie. Installatie windvrij opstellen en tegen
omvallen beveiligen.
Vorstbescherming
De watergeleidende onderdelen van de in-
stallatie moeten tegen vorst beschermd
worden aangezien ze anders beschadigd
worden.
Bij kans op vorst moet de installatie volledig
afgewaterd worden:
Watertoevoer sluiten.
Toevoerleiding (waterslang) en installa-
tie met perslucht uitblazen.
Borstelaandrijving inschakelen zodat
het water uit de borstel gedreven wordt.
43