6.3 GEBRUIK OP HELLEND TERREIN
Neem de limieten van de Tabel "Technische
Gegevens" en van "afb. 19" in acht,
onafgezien van de looprichting.
Denk eraan dat er geen "veilige" hellingen
bestaan. Werken op bij hellingen vereist
bijzondere aandacht. Om omkantelen
of verlies van controle over de machine
te vermijden, raadt men aan:
• Het gazon in geen geval te maaien in de
dwarsrichting ten opzichte van de helling.
Maai een hellend gazon altijd van boven
naar beneden en nooit in de dwarsrichting.
Pas erg goed op bij het veranderen van
richting en let erop niet op obstakels te stuiten
(bijv. stenen, takken, wortels, enz.). Deze
obstakels kunnen het zijwaarts glijden en
het omkiepen van de machine veroorzaken
of de macht over het stuur doen verliezen.
• Niet plotseling te stoppen of weg te rijden
bij het op– of afrijden van een helling;
• Schakel de aandrijving zacht en
uiterst voorzichtig in om te vermijden
dat de machine zou steigeren.
• Verminder de snelheid:
– vooraleer van richting te veranderen
en in smalle bochten
– vooraleer een hellend terrein op te
rijden, vooral benedenwaarts
• Gebruik de achteruitversnelling nooit
om snelheid te minderen; dit kan de
macht over het stuur doen verliezen,
vooral op gladde terreinen.
• Schakel altijd de handrem in voordat u de
machine stilstaand en onbeheerd achterlaat.
• Enkel voor modellen met
mechanische aandrijving: Rijd
nooit een helling af met de versnelling
of de koppeling in de vrije stand!
Schakel altijd een lage versnelling in voordat
u de machine onbeheerd achterlaat.
• Enkel voor modellen met
hydrostatische aandrijving: Het
afdalen van een helling kan uitgevoerd
worden zonder het koppelingspedaal
te bedienen om zoveel mogelijk
gebruik te maken van het remeffect
van de hydrostatische aandrijving als
de koppeling niet is ingeschakeld.
6.4 STARTEN
1. Open de brandstofkraan
(afb. 20.A) (indien voorzien).
2. Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
3. De aandrijving in de vrije stand
(«N») zetten (par. 5.5; par. 5.7).
4. De snij-inrichtingen uitschakelen (par. 5.8).
5. Trek de handrem aan (par. 5.3).
6. Plaats het versnellingscommando in de stand
voor maximaal toerental "haas" (par. 5.2).
7. Bij koud opstarten: het commando
choke inschakelen (par. 5.2 / par. 5.2.1)
8. Steek de sleutelschakelaar in het
contactslot en draai deze in de «draaien»
stand om het elektrische circuit in werking
te stellen, draai de sleutel daarna in de
«start» stand om de motor te starten;
9. Laat de sleutel los zodra de motor gestart is.
10. Bij koud opstarten, zodra de
motor normaal draait:
10a.
Het commando choke
uitschakelen (par. 5.2, type "II"), door het
versnellingscommando naar de stand voor
maximaal toerental "haas" te brengen.
10b.
Het commando choke
uitschakelen (par. 5.2, type "I").
OPMERKING Het gebruik van het
commando choke bij reeds warme motor kan
de bougie vervuilen en een onregelmatige
werking van de motor veroorzaken.
11. Als de motor eenmaal draait, breng de
gashendel terug in de «schildpad» stand;
OPMERKING Als er moeilijkheden
zijn bij het starten, blijf dan niet te lang
aanhouden om de accu niet uit te putten en
de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel
weer in de «stop» stand, wacht enkele
seconden en probeer opnieuw te starten.
Indien het probleem voortduurt, raadpleeg
dan hoofdstuk «14» van deze handleiding
en de handleiding van de motor.
6.5
BEDRIJF
6.5.1 Vooruit rijden en verplaatsingen
Tijdens het vervoer:
• de snij-inrichtingen uitschakelen (par. 5.8);
• de snijgroep in de hoogste
stand (stand «7») zetten;
• breng het versnellingscommando
naar een tussenpositie, tussen het
minimale toerental «schildpad» en
het maximale toerental «haas».
NL - 14