producten tot uw verkoper.
Let op: raak de lasdraad of de
elektrode en het werkstuk nooit
tegelijkertijd aan.
2.4 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
• Laat werkzaamheden aan elektrische en
elektronische apparatuur uitsluitend door
gekwalificeerde monteurs verrichten.
• Voor u uw apparaat op het lichtnet aansluit
moet u controleren of:
-
de meter en de bescherming tegen
overbelasting en kortsluiting, de stopcontacten,
de stekkers en de elektrische installatie
geschikt zijn voor het maximum vermogen
en
de
voedingsspanning
gegevensplaatje op pagina 3) en aan de
van kracht zijnde normen en verordeningen
voldoen.
-
de eenfasige aansluiting op de aarde
(geel-groene draad) met een differentieel-/
reststroom bescherming met een medium
tot hoge intensiteit (gevoeligheid van 1 tot
30mA) is verricht.
-
de aarddraad niet door de beveiliging tegen
elektrische schokken wordt onderbroken.
-
de schakelaar, indien aanwezig, op OFF
"O" is geplaatst;
• Sluit de metalen onderdelen in de buurt
van de bediener aan op de aardinstallatie
met behulp van kabels met een diameter
die gelijk of groter dan de diameter van de
laskabels is.
• Het apparaat heeft een beschermingsgraad
IP22S en dus:
-
wordt iedere handmatige aanraking van
de interne bewegende, warme of onder
stroom staande onderdelen belemmerd;
-
wordt het invoeren van vaste voorwerpen met
een diameter van minimaal 12 mm belemmerd;
-
wordt met een maximum verticale inclinatie
van 15° een bescherming tegen regen geboden.
2.5 BRANDPREVENTIE
• De werkomgeving moet voldoen aan de
veiligheidsnormen. Zorg er dus voor dat
voor het mogelijke soort brand geschikte
brandblussers aanwezig zijn.
• Het plafond, de muren en de vloer moeten
niet-ontvlambaar zijn.
• Brandbare
materialen
werkomgeving worden verwijderd (Afb.10). Dek
brandbare materialen af met een vuurvaste
afdekking als u ze niet kunt verwijderen.
(zie
het
moeten
uit
de
NL-4
• Ventileer mogelijk ontvlambare omgevingen
alvorens u met het lassen aanvangt. Verricht
geen werkzaamheden in een omgeving
met een aanzienlijke concentratie stof,
ontvlambaar gas of brandbare dampen of
vloeistoffen.
• Plaats de generator in een ruimte met een
stevige en vlakke vloer. Plaats hem nooit
tegen de muur.
• Las
geen
houders
smeermiddelen of andere brandbare stoffen
in opgeslagen zijn geweest.
• Gebruik de generator niet om leidingen te
ontdooien.
• Las nooit in de buurt van luchtafvoerkokers,
gasleidingen of andere installaties die vuur
snel zouden kunnen verspreiden.
• Controleer onmiddellijk na het lassen of
in de ruimte geen gloeiende of brandende
materialen zijn achtergebleven.
• Controleer of de aansluiting op de aarde
goed functioneert. Een verkeerd contact kan
een elektrische boog veroorzaken die op zijn
beurt brand zou kunnen veroorzaken.
2.6 BESCHERMEND GAS
• Neem zorgvuldig de aanwijzingen van de
leverancier voor het gebruik en de hantering
van het gas in acht.
• Gebruik en sla het gas op in een open en
goed geventileerde ruimte die op voldoende
afstand van de operationele zones en
warmtebronnen is gelegen.
• Zet de gasflessen vast. Stoot er niet tegen
en bescherm ze tegen technische ongevallen.
• Controleer of de gasfles en de drukregelaar
geschikt zijn voor het gas dat u voor het
bewerkingsproces moet gebruiken.
• De kraantjes van gasflessen nooit smeren
• Ontlucht de kraantjes alvorens u de
drukregelaar aanbrengt.
• Verdeel de beschermende gassen met de
druk die voor de verschillende lasprocessen
wordt aanbevolen.
Afb.10
waar
benzine,