Bevestiging aan de muur met inbouwkast pag. 39
Om de bediening met inbouwkast te installeren gaat u als volgt te werk:
- maak de muurinstallatie klaar met behulp van een inbouwkast
- haal de aansluitkabel door de opening onderaan, voorzien voor de installatie met inbouwkast 3.
- bevestig de onderkant 3 aan de kast m.b.v. de twee bijgeleverde uitzetschroeven.
- koppel de kabel aan beide polen van het klemmenbord MC1 op de elektronische schakeling van de bediening (fig. 4)
- breng de voorzijde van de bediening tegen de basis en bevestig hem met de twee bijgeleverde uitzetschroeven (fig. 4)
- bevestig de twee schroefafdekkingen 5 en 6 door ze lichtjes aan te drukken met de vingers.
Installatie van de vermogensfiche op het apparaat pag. 40
Om de vermogensfiche te installeren in de ventilator-convector, gaat u als volgt te werk:
- demonteer de ommanteling van de ventilator-convector (indien voorzien)
- sluit het klemmenbord van de vermogenseenheid aan op het hoofdklemmenbord gesitueerd op de zijkant (pag. 40).
- sluit de aansluitkabel van de wandbediening aan op de klemmen 3 en 4
Parallelle installatie van meerdere eenheden met een enkele bediening
De wandbediening kan tot 10 ventilator-convectors besturen.
Voor een correcte aansluiting moet u een vermogenseenheid monteren op het eerste aangesloten apparaat, en relais op alle
andere apparaten die parallel geschakeld zijn aan het eerste. Bijvoorbeeld, om 6 apparaten te installeren voor een enkele
wandbediening, voorziet u:
- een wandbediening
- een vermogenseenheid verbonden met de wandbediening
- 5 relais geïnstalleerd op de overige apparaten en trapsgewijs aangesloten vanaf de vermogenseenheid gemonteerd op het
eerste apparaat.
De elektrische aansluiting moet worden uitgevoerd van de klemmen A-B-C van de vermogenseenheid naar de klemmen A-B-
C (klemmen M1) van het relais. De daaropvolgende relais worden aangesloten van de klemmen A-B-C (klemme M2) naar
de klemmen A-B-C (klemme M1) van de daaropvolgende, zoals aangeduid op de elektrische aansluitschema's op pag. 44.
De aansluiting tussen de vermogenseenheid en het relais bedraagt 12 V gelijkstroom. plus GND en de voedingskabels
zorgen voor de frequentieoverdracht van de gegevens tussen de bediening en de vermogenseenheid. Let er dus op
dat de draden voor de aansluiting niet in dezelfde kabelgoot als de voedingsdraden worden ondergebracht: Hetzelfde
geldt voor de daaropvolgende relais. Van het laatste relais mag de sluitweerstand van de transmissielijn tussen
de klemme B en de klemme C (klemme M2) niet worden verwijderd; de leds op het klemmenbord duiden de
werkingsstaat aan: groene knipperende led = correcte transmissie rode knipperende led = onderbroken transmissie
36