het mogelijk zijn dat de positieve accupool is
verbonden met de carrosserie (positieve aar-
ding). In dit geval sluit u de zwarte aardkabel
aan op de minpool van de accu. Vervolgens
verbindt u de rode laadkabel, op afstand van
accu en benzineleiding, met de carrosserie.
•
Nadat de accu is aangesloten aan de lader
kunt u de lader aansluiten aan een contact-
doos (z. Technische gegevens). Alle LEDs
lichten kort op. Daarna knippert de LED
(afb. 2, pos. E) en brandt continu, zodra de
laadtoestand van de accu wordt weergege-
ven. U kunt nu de laadinstellingen wijzigen
(z. hoofdstuk 5.2). De LEDs afb. 2, pos. A-D
knipperen achtereenvolgens, tot de accu vol
is geladen (mits hij niet defect is). Bij vol gela-
den accu branden de LEDs A-D continu.
•
Als alleen de LED afb. 2, pos. E knippert, dan
is de lader aangesloten aan de contactdoos,
maar niet aan de accu.
•
Opgelet! Door het laden kan gevaarlijk
knalgas ontstaan; daarom tijdens het laden
vonkvorming en open vuur vermijden. Explo-
siegevaar! Zorg voor een goede beluchting in
de ruimtes.
•
Mocht de lader al na enkele minuten 'Accu
vol' aangeven, dan wijst dit erop dat de ac-
cucapaciteit gering is. De accu moet worden
vervangen.
Berekening van de laadtijd (afbeelding 3)
De laadtijd wordt bepaald door de laadtoestand
van de accu. Bij een lege accu kan de laadtijd bij
benadering tot ca. 80% lading met de volgende
formule worden berekend:
batterijcapaciteit in Ah
laadtijd/h =
amp. (laadstroom)
De laadstroom moet 1/10 tot 1/6 van de batterij-
capaciteit bedragen.
5.4 Fout-LED (afb. 2, pos. H)
De fout-LED knippert (brandt) in de volgende
gevallen:
•
Wanneer de spanning van de accu lager dan
3,5V of hoger dan 15V is. De accu is niet
geschikt om te laden of defect. Ook andere
accufouten kunnen ertoe leiden dat de accu
niet kan worden geladen.
•
Wanneer de aansluitklemmen met verkeer-
de polariteit werden aangesloten aan de
accu. De beveiliging tegen verkeerde poling
garandeert dat accu en lader niet worden be-
Anl_CE_BC_2_M_SPK9.indb 56
Anl_CE_BC_2_M_SPK9.indb 56
NL
schadigd. Verwijder de lader van de accu en
start het laadproces nog een keer.
•
Wanneer er sprake is van een kortsluiting van
de beide aansluitklemmen (metalen delen en
klemmen raken elkaar). De beveiliging tegen
kortsluiting garandeert dat de lader niet wordt
beschadigd.
5.5 Laden van de accu beëindigen
•
Trek de netstekker uit het stopcontact.
•
Neem eerst de zwarte laadkabel los van de
carrosserie.
•
Neem daarna de rode laadkabel los van de
pluspool van de batterij.
•
Opgelet! Bij positieve aarding maakt u eerst
de rode laadkabel los van de carrosserie en
dan de zwarte laadkabel van de accu.
•
Batterijdoppen terug opschroeven of erop
drukken (indien aanwezig).
Aanwijzing! Als de netstekker wordt uitgetrokken
maar de laadkabel verder blijft aangesloten aan
de accu, dan ontneemt de lader een geringe
stroom uit de accu. Wij raden daarom aan om de
lader als hij niet wordt gebruikt altijd compleet van
de accu te isoleren.
6. Beveiliging tegen overbelasting
De lader is elektronisch beveiligd tegen overbe-
lasting, kortsluiting en verkeerde poling. Bovendi-
en zijn er een of meerdere veiligheden voor zwak-
stroom ingebouwd. Bij een defect van de zekering
moet deze vervangen en door een zekering met
dezelfde ampèrewaarde vervangen worden.
Gelieve u indien nodig te wenden tot onze voor u
verantwoordelijke klantendienst.
7. Onderhoud van de batterij
•
Let er steeds op dat uw batterij steeds vast
ingebouwd is.
•
Er moet een perfecte verbinding met het
leidingnet van de elektrische installatie ver-
zekerd zijn.
•
Batterij schoon en droog houden. Aansluit-
klemmen lichtjes invetten met een zuurvrij en
zuurvast vet (vaseline).
•
Bij niet onderhoudsvrije batterijen ca. om de
4 weken hoogte van het zuurpeil controleren
en, indien nodig, enkel gedestilleerd water
bijvullen.
- 56 -
14.03.2019 07:12:36
14.03.2019 07:12:36