3.
Tijdens de eerste vijf maal dat het apparaat wordt in-
geschakeld wordt een geanimeerde instructie weer-
gegeven, die demonstreert hoe met het apparaat
gewerkt wordt. Deze instructie kan in het instellin-
genmenu uitgeschakeld worden.
6.2 Werken met het apparaat
Zorg dat het apparaat volledig in contact staat met de
ondergrond die u wilt onderzoeken.
Gebruik het apparaat alleen op vlakke ondergronden.
Plaats het apparaat langzaam en voorzichtig op de te
onderzoeken ondergrond.
Werk met het apparaat met een maximumsnelheid van
20 cm/s (9 in/s).
6.2.1 Veegmethode
Het apparaat moet met de veegmethode worden ge-
bruikt (grote horizontale en verticale bewegingen over
het object), om de beste resultaten te verkrijgen. De
afbeeldingenreeks toont de veegmethode. Wanneer het
apparaat voor het eerst wordt ingeschakeld, wordt een
geanimeerde handleiding in het displayveld weergege-
ven, die toont hoe u met het apparaat op de ondergrond
moet werken.
6.3 Objectlokalisering met de standaardmodus
1.
Schakel apparaat in en houd het minstens 30 cm
(12 in) verwijderd van metalen voorwerpen of weg
van de te controleren ondergrond.
De standaardmodus verschijnt na de automatische
kalibratie.
Op het displayveld verschijnen de dieptemeeteen-
heden (mm of in) en branden de Status-LED's groen.
Het apparaat is klaar voor de lokalisering van objec-
ten.
2.
Plaats het apparaat langzaam en voorzichtig op de
te onderzoeken ondergrond en maak een zijwaartse
beweging.
AANWIJZING Deactiveer de meetdieptebereikin-
stelling wanneer u zonder dieptebeperking ferro-
metalen wilt detecteren.
Nadert het apparaat ferrometaal (een wapenings-
staaf), dan knippert het ferrosymbool, branden de
status-LED's rood en stijgt de amplitude van de sig-
naalsterktebalk en bereikt zijn maximum wanneer
het apparaat over het centrum van het object ligt.
In de tussentijd wordt in het displayveld de diepte-
meetwaarde weergegeven.
Wordt het apparaat verder bewogen en wordt het
ferrometaal gepasseerd, dan branden de status-
LED's groen en daalt de weergegeven amplitude in
de signaalsterktebalk.
Voor de nauwkeurige lokalisering van het object
beweegt u het apparaat in de tegengestelde rich-
ting, tot de status-LED's weer rood branden en de
signaalsterktebalk weer de maximale stand bereikt.
Neem dan de bijgeleverde stift en markeer de positie
van het ferrometaal door de markeeropening.
Als de luidspreker is geactiveerd, klinkt een continue
toon, zolang het apparaat zich boven het ferrometaal
bevindt.
Nadert het apparaat non-ferrometaal (koper, alumi-
nium), dan knippert het non-ferrosymbool, branden
de status-LED's rood en stijgt de amplitude van de
signaalsterktebalk en bereikt zijn maximum wanneer
het apparaat over het centrum van het object ligt.
Wordt het apparaat verder bewogen en wordt
het non-ferrometaal gepasseerd, dan branden
de status-LED's groen en daalt de weergegeven
amplitude in de signaalsterktebalk.
Voor de nauwkeurige lokalisering van het object
beweegt u het apparaat in de tegengestelde rich-
ting, tot de status-LED's weer rood branden en de
signaalsterktebalk weer de maximale stand bereikt.
Neem dan de bijgeleverde stift en markeer de positie
van het non-ferrometaal door de markeeropening.
Als de luidspreker is geactiveerd, klinkt een conti-
nue toon, zolang het apparaat zich boven het non-
ferrometaal bevindt.
6.4 Lokalisering uitsluitend van ferrometalen
1.
Schakel het apparaat in.
Activeer in het instellingenmenu de meetmodus voor
ferrometalen en deactiveer de meetmodus voor non-
ferrometalen.
2.
De modus voor beperkte dieptemetingen kan naar
keuze worden geactiveerd.
nl
79