SCHROEFLENGTE EN DIEPTE VAN HET
INSCHROEVEN
U kunt de diepte instellen tot waar deze schroefautomaat
de schroeven indraait, door de instelknop te verdraaien.
Draai aan de knop en zet het schuifje tegenover het
juiste cijfer (de schroeflengte) op de diepteschaal van
het schuifmechanisme-huis.
Voor aanpassing aan de lengte van de schroeven die
u gebruikt, kiest u het geschikte aanpassingsstuk en
brengt u dit aan voorop de kop van de schroefautomaat.
(Zie de Afb. 9, 10)
Bewaar de eindbijsteller in de opslagruimte aan de kant
van de schuifhouder indien u de bijsteller niet gebruikt.
De eindbijsteller kan gemakkelijk worden geplaatst
wanneer u de in Afb. 8 getoonde toets indrukt.
(1) Voor schroeven van 25 – 32 mm lengte gebruikt
u het kortere aanpassingsstuk, no. 1. (Afb. 9)
Stel het schuifje in op de schroeflengte (25 – 32)
(2) Voor schroeven van 35 – 41 mm lengte gebruikt
u het langere aanpassingsstuk, no. 2. (Afb. 10)
Stel het schuifje in op de schroeflengte (35 – 41)
[Fijnregelen van de schroefdiepte]
De instellingen van (1) tot (2) voor de schroefdiepte
zijn slechts voorlopig.
Draai een aantal testschroeven in een stuk materiaal
en maak aan de hand daarvan de precieze instelling.
Draai de instelknop in de
te ver blijft uitsteken.
Draai de instelknop in de
te diep ingedraaid wordt.
(Zie Afb. 11)
AANBRENGEN EN VERWIJDEREN VAN DE
SCHROEVENBAND
1. Aanbrengen:
(1) Steek het uiteinde van de schroevenband in de
band-geleidegroef (punt D).
(2) Steek vervolgens het uiteinde van de band in de
doorloopgroef (punt E) en druk het voor doorvoer
in de richting van de \ pijl. (Zie de Afb. 12 en 14.)
(3) Stel de schroevenband zo in dat de eerste schroef
tegenover de markering van het schuifmechanisme.
(Zie Afb. 13 en Afb. 14.)
VOORZICHTIG
Als de schroevenband niet precies staat ingesteld
zoals aangegeven in de afbeeldingen, kan dit leiden
tot beschadiging van het oppervlak van uw werkstuk
(door onvoldoende doorvoer) of verspilling van
schroeven (door overmatige doorvoer).
2. Verwijderen
Wanneer de schroevenband is opgebruikt of wanneer
u een half opgebruikte band wilt verwijderen, trek
u de band door in de richting van de \ pijl, zoals
aangegeven in Afb. 15.
BEDIENING VAN DE
SNELSCHROEFAUTOMAAT
1. Bediening voor inschroeven
Druk de trekkerschakelaar in en druk de
snelschroefautomaat recht tegen het werkstuk aan,
in de automatische doorvoerstand; de schroef wordt
richting als de schroef
richting als de schroef
dan toegevoerd en automatisch ingeschroefd. (Zie
Afb. 16)
2. Vastdraaien van een schroef in een hoek en bijstellen
Wanneer een schroef moet worden vastgedraaid,
opnieuw worden aangedraaid of losgedraaid op
een plaats waar dit onmogelijk is wanneer de
schroeftoevoerbevestiging in het hoofdstuk van het
gereedschap is geplaatst, zoals bijvoorbeeld direkt
naast een pilaar of balk, moet u eerst de
schroeftoevoerbevestiging verwijderen. (Afb. 17)
3. In- en uitschakelen, veranderen van draairichting
De boor draait rechtsom (van achteren gezien)
wanneer de R-kant van de druktoets ingedrukt wordt.
De L-kant van de druktoets dient te worden ingedrukt
om de boor linksom te laten draaien. (Zie
Afb. 18)
De
en
merktekens zijn op de buitenkant van
het frame aangebracht.
Door de trekschakelaar over te halen, zal het toerental
traploos variëren tussen de 0 en 2300 omwentelingen
per minuut.
OPMERKING: Wanneer de trekschakelaar slechts
een beetje wordt overgehaald, zult u
een pieptoon horen. Dit is het geluid
van de motor, en duidt niet op een
storing.
OPGELET
De stand van de druktoets kan niet veranderd worden
zolang de snelschroefautomaat in gebruik is.
Voor omschakelen van de schakelaar dient u eerst
de snelschroefautomaat uit te zetten.
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ GEBRUIK
1. Voor het indraaien van schroeven drukt u de
snelschroefautomaat recht tegen uw werkstuk aan.
Als u de snelschroefautomaat scheef houdt, kan de
schroefkop beschadigd worden en het schroefstuk
van de machine onnodig slijten.
Bovendien zal de schroef dan niet met het vereiste
koppel worden ingedraaid, zodat de schroef zal
blijven uitsteken.
2. Gedurende het indraaien van een schroef houdt u
de snelschroefautomaat stevig aangedrukt, tot de
schroef volledig ingedraaid is.
Als u niet stevig blijft drukken, kan de schroef
blijven uitsteken.
3. Pas op dat u geen schroef tracht in te draaien op
een plaats waar al een schroef zit. Hierdoor kan
de schroef scheef komen te zitten en klem raken,
zodat de volgende schroef niet kan worden
toegevoerd.
4. Let op dat u niet doorschroeft wanneer er geen
schroeven meer beschikbaar zijn.
Bij het automatisch indraaien kunnen de schroeven
opraken zonder dat u het merkt. Als u dan het
schroefstuk zonder schroef tegen het werkstuk aan
drukt, kan het schroefstuk een gat in het gipsplaat
boren. Let dus tijdens het indraaien op hoeveel
schroeven er nog over zijn.
5. Wanneer de schuiver niet soepel kan worden
verplaatst
Reinig de schuiver, het schuifoppervlak van de
schuifhouder en roller van het bovenste gedeelte
van de schuiver. (Afb. 19)
Nederlands
28