8. STARTHULPFUNCTIE
VOOR HET MOTORRIJTUIG
• De laadkabels met de pooltangen bevinden zich aan
de achterkant van het toestel.
• Als u de laadkabels niet nodig hebt, neem ze dan
niet uit het toestel.
• Let op ! Gevaar voor kortsluiting bij het raken van de
poltangen
• De starthulpfunctie van het energiestation kan enkel
bij gedeeltelijk ontladen batterij van het motorrijtuig
worden gebruikt. Dit betekent dat u enkel een be-
perkte capaciteit in de batterij van het motorrijtuig
kunt inbrengen.
• Voor het starten bij volledig ontladen batterij is het
energiestation niet geschikt.
De starthulpinrichting van het energiestation biedt een
welkome hulp in geval van startmoeilijkheden op grond
van onvoldoende capaciteit in de batterij van het voer-
tuig.
Wij wijzen erop dat de voertuigen in standaarduit-
voering reeds voorzien zijn van talrijke elektronische
componenten (zoals. b.v. ABS, ASR injectiepomp,
boordcomputer en autotelefoon). De verhoogde start-
spanning en zich voordoende piekspanningen kunnen
tijdens het starten eventueel leiden tot defecten in de
elektronische componenten. Gevolgschade veroor-
zaakt door hulp bij het starten kan niet door product-
aansprakelijkheid worden gedekt. Gelieve de instruc-
ties in de handleidingen voor auto, radio, autotelefoon
enz. in acht te nemen. Let op ! Enkel bij volledig gela-
den energiestation met volle capaciteit kunt u voor 5
seconden een stroom van 425 A ontnemen.
Gebruik van het energiestation als hulp bij het star-
ten:
1. Verbindt de rode kabel (+) van het energiestation
met de PLUS-pool (+) van de autobatterij.
2. Verbindt de zwarte kabel (-) van het energiestation
met de massa van het voertuig: b.v. op de massas-
trip op een andere blote plaats op de motorblok, de
kabel zo ver mogelijk weg van de batterij aansluiten
om het ontsteken van mogelijk vrijkomend knalgas
te voorkomen.
3. Breng voor hulp bij het starten de schakelaar (¿ g. 1,
pos. 1) naar de stand «ON».
4. Contact inschakelen, ca. 2 min. wachten. NIET
STARTEN!
5. U kunt nu proberen de motor bij aangesloten ener-
giestation te starten. Let er wel op dat de startpoging
niet langer dan 5 seconden duurt omdat tijdens het
starten een zeer hoge stroom vloeit.
6. Eerst verwijdert u de pooltang van de massastrip
(minpool).
7. Vervolgens neemt u de starthuipkabel van de plus-
pool (+) van de autobatterij los.
8. Na deze startpoging dient het energiestation op-
nieuw te worden geladen.
11. 12 VOLT COMPRESSOR
11.1 Banden op spanning brengen
Aanwijzing! Gebruik een drukmeter om de werkelijke
bandenspanning te controleren. Neem beslist de hand-
leiding van het voertuig voor het op spanning brengen
van banden in acht.
1. Verwijder de kap van het ventiel.
2. Steek het aansluitstuk van de compressor helemaal
op het ventiel.
3. Beveilig het aansluitstuk door de sluithefboom an-
dersom te leggen.
11.2 Vullen van luchtbedden etc.
Let op I Aangezien het soort materiaal van luchtbed-
den, rubberboten enz. kan de luchtdruk niet precies
worden opgegeven. Let er dus op dat deze voorwer-
pen niet te hard worden opgepompt omdat die anders
zouden kunnen springen.
• Kies de geschikte adapter en steek die het aansluit-
stuk van de luchtslang in.
• Beveilig het aansluitstuk door de sluithefboom an-
dersom te leggen.
11.3 Inbedrijfstelling van de compressor
Let op I Gelieve de «Belangrijke instructies» onder
punt 1 te lezen alvorens de compressor in bedrijf te
stellen. Na 20 minuten looptijd van de compressor is
een afkoelpauze van 10 minuten vereist.
• Voor het inschakelen de drukmanometer (¿ g. 1 /
pos. 5) controleren.
• Voor het inschakelen de AAN / UIT-schakelaar (¿ g.
1, pos.10) naar stand I brengen.
• Voor het uitschakelen de AAN / UIT-schakelaar (¿ g.
1, pos.10) naar stand 0 brengen.
12. ONDERHOUD
• Bij alle schoonmaak- en onderhoudswerkzaamhe-
den dient het energiestation principieel te worden
uitgeschakeld en alle aansluitingen zijn van het toe-
stel te verwijderen.
• Gebruik voor het schoonmaken van het oppervlak
altijd zoveel mogelijk een zachte droge doek en
geen agressieve oplosmiddelen. Indien absoluut
noodzakelijk kunt u vuil met een slechts licht be-
vochtigde doek verwijderen.
13. HERSTELLING
Mocht er zich een defect voordoen laat dan het toestel
enkel controleren door een geautoriseerde vakman of
door een klantendienst-werkplaats.
14. BEHEER VAN AFVALSTOFFEN
Zorg ervoor dat het toestel, de accessoires en de ver-
pakking milieuvriendelijk worden gerecycleerd. Voor
een soort bij soort recyclage zijn de kunststofstukken
gekenmerkt.
NL
23