7. Gebruik
a. Automatische batterijbewaking
Uw batterijlader werkt volledig automatisch en kan ingeschakeld blijven zolang er ingangsstroom voorhanden is. Het
uitgangsvermogen van de batterijlader hangt af van de toestand van de batterij die opgeladen wordt. Als de batterij
volledig opgeladen is, zal het controlelampje groen worden en zal de lader op druppelladen overschakelen om de
batterij op haar maximale capaciteit te houden.
b. Kabelaansluiting
De batterijlader heeft 2 uitgangskabels, een rode, positieve kabel en een zwarte, negatieve kabel. Ontkoppel of sluit
enkel kabels aan vooraleer u de stekker in het stopcontact steekt.
Voor alle batterijtypes: verbind de rode positieve kabel (+) met de positieve batterijaansluiting. Verbind de negatieve
zwarte (-) met de negatieve batterijaansluiting.
Wanneer de lader gedurende lange periodes aan een batterij aangesloten is, controleer dan het waterpeil zoals dat
door de fabrikant van de batterij opgegeven werd. Zo blijft het waterpeil correct.
OPGELET: Uw batterijlader heeft vonkvrije schakelingen. De klemmen zullen niet vonken wanneer ze met elkaar in
aanraking komen. De lader zal ook geen spanning opwekken (ingeschakeld) tot hij minimum 3V van de batterij
detecteert. Om te kunnen werken moet de lader ook aan de batterij aangesloten zijn.
De batterijklemmen moeten met correcte polariteit aan de batterij aangesloten zijn om spanning te kunnen
opwekken. Met andere woorden, wanneer u de AC-kabel aansluit op een 230V stroombron, zullen die klemmen niet
vonken wanneer ze elkaar aanraken.
De batterijklemmen moeten aan de batterij aangesloten zijn om spanning te kunnen opwekken.
Wanneer de lader omgekeerd is aangesloten, zal het rode controlelampje blijven knipperen als teken dat er geen
laadcyclus geïnitieerd werd. De klemmen moeten correct aangesloten zijn (polariteit !) om de lader te starten (rood
aan positief (+ aan +) en zwart aan negatief (- aan -)).
Schakel het toestel niet aan en dan binnen enkele seconden weer uit. Wanneer dat zou gebeuren, ontkoppel de
lader, wacht enkele minuten, sluit het toestel weer aan en hervat de laadcyclus.
c. Laadtijden
Veronderstel dat u een 15 Amp/Uur batterij heeft, wat een standaardwaarde voor een autobatterij is. Stel dat een
lader van 1.25 Amp heeft. Een goede lader zal zolang het duurt om de batterij volledig op te laden bijna 1.25Amp
leveren. Het is mogelijk de laadtijd te berekenen door deze waarden te delen.
Bijv. 15 AMP UREN gedeeld door 1.25 AMPS = 12 UUR
Sommige batterijen met een hoge capaciteit hebben 24 uur of zelfs enkele dagen nodig om volledig op te laden.
d. Lege batterij
Wanneer de batterij compleet leeg is (onder 3V), zal de batterijlader omwille van zijn interne veiligheid de batterij niet
opladen. Het veiligheidscircuit moet minstens 3V detecteren om de batterij te kunnen opladen. Anders is de lader
niet bruikbaar. In dat geval zullen zowel het rode als het groene controlelampje tegelijkertijd knipperen, wat betekent
dat de laadcyclus niet opgestart werd. Om een volledig lege batterij te kunnen opladen, moet het schakelsysteem
VL0612/VL1212_v2
(BATTERIJCAPACITEIT) / (LAADSTROOM) = UREN
(AMPERE UREN) / AMP = UREN
of
9
VELLEMAN