3 Werking en bediening
De omgevingstemperatuur moet tussen +16°C en +32 °C liggen. Als de omgevingstemperaturen dit temperatuurbereik
overschrijden, kan dat een negatieve invloed op de prestaties van de wijnklimaatkast hebben en kunnen temperaturen
tussen 5-20°C/5-20°C niet worden bereikt.
Bedieningspaneel
A
Voor het in- of uitschakelen moet u minstens 5 seconden op de toets drukken.
B
Verlaagt de temperatuur met 1 °C bij elke druk op de toets.
C
Om de temperatuur bij elke druk op de toets met 1 °C te verhogen.
NL
Het display toont de temperatuurinstelling in de bovenste zone.
5 seconden later schakelt het automatisch over naar de huidige temperatuur in deze temperatuurzone.
Deze wordt weergegeven totdat de ingestelde temperatuur is bereikt.
E
Temperatuurweergave in Celsius
F
Temperatuurweergave in Fahrenheit
G
Het display toont de temperatuurinstelling in de onderste zone.
5 seconden later schakelt het automatisch over naar de huidige temperatuur in deze temperatuurzone.
Deze wordt weergegeven totdat de ingestelde temperatuur is bereikt.
H
Temperatuurcontroleschakelaar instellen. Druk eenmaal op toets H, geef de schakelaar weer op de
ingestelde temperatuur waarbij de ene zone knippert en de andere niet knippert. raak het opnieuw
aan om het knipperen om te schakelen. Alleen de knipperende zone kon worden aangepast met de
toets Omhoog of Omlaag. 5 seconden later zonder bedieningsdisplay, schakelt automatisch over
naar de werkelijke temperatuur van de binnenkast totdat deze de ingestelde temperatuur bereikt.
Druk op de knop om het alarm op te heffen, één keer om het alarm te wissen.
I
Voor wijziging 5 seconden lang ingedrukt houden.
Celsius of Fahrenheit
J
AAN/UIT-schakelaar van de verlichting, voor het in- en uitschakelen.
Temperatuurinstellingen
OPMERKING
de temperatuur van de twee zones kan worden ingesteld
tussen 5 en 20 ºC / 5 en 20 ºC, maar in werkelijkheid zal
de onderste zone altijd minstens 4 ºC hoger zijn dan de
bovenste zone. Het maximale temperatuurverschil tussen
de twee compartimenten is 10 ° C.
Werking en bediening
Stel altijd een koudere temperatuur in het bovenste
compartiment in en een warmere temperatuur in het
onderste compartiment (bijvoorbeeld: 5 ° C hoger en 15 °
C lager).
NL