605 466 Anl. 39821
V 200.1
Uitgaande van de 5 prototypes van de V 200 (vanaf
1968 BR 220 genoemd) die vanaf 1953 beproefd
werden, begon vanf 1956 de serie-aflevering van de
eerste 50 machines van deze diesellokomotief. In
1958 volgde de levering van een tweede serie van
31 stuks. Deze lokomotieven werden door de firma
ATLAS-MaK en Krauss-Maffei geleverd.
De V 200 werd door twee V-12 dieselmotoren aan-
gedreven die, onderling uitwisselbaar, geleverd
waren door MAN, Maybach (MTU) of Daimler-Benz
(MTU). Uitgerust met rookgasturbo leverde elke
motor een vermogen van 1100 pk, bij de opvolger,
serie 221 (vanaf 1962) zelfs 1350 pk. Deze machtige
motoren met een cilinderinhoud van 64,5 resp.
78,2 liter werden met een startmotor van elk 13,5 kW
(later zelfs 20,3 kW) gestart. Eerst werd met een
elektrische pomp, automatisch, de benodigde
motoroliedruk opgebouwd. (voorsmering) De verbin-
ding met de beide draaistel-aandrijvingen geschiede
door middel van een hydraulisch koppel-omvormer
die vlak voor het wegrijden met olie gevuld werd.
13.02.2006
8:59 Uhr
Seite 5
Als losse loc of voor een lichte trein kon de loc met
èèn motor rijden, echter in normaal bedrijf waren
beide motoren in gebruik. De 14 stappen in het
toerental van de motoren is bij de V 200 duidelijk
hoorbaar, evenals de verschillen in de motorbela-
sting afhankelijk van de treingewicht. In vollast gold
deze machine dan ook als zeer luidruchtig. Hierdoor
moesten er zware persluchthoorns gebruikt werden
als locomotieffluit.
De laatste locs van de serie 220 werden in 1984 bij
de DB buiten dienst gesteld, de serie 221 vier jaar
later. Verschillende van de aan het buitenland ver-
kochte machines, evenals enkele Duitse museum-
locs, zijn heden ten dagen nog te zien en te horen.
5