6.4 STOPPEN
Laat de starthendel los om de
machine te stoppen (afb. 8.B).
BELANGRIJK Verwijder de batterij indien
u zich van de machine moet verwijderen.
6.5 SUGGESTIES VOOR HET GEBRUIK
• De sneeuw wordt efficiënter verwijdert
wanneer deze nog vers is. Ga nogmaals
over reeds gereinigde zones om de
sneeuwresten te verwijderen.
• Spuit de sneeuw, indien mogelijk, in de
richting van de wind. Controleer de afstand
en de richting van de weggeschoten sneeuw.
• Bij sterke wind, moet men de deflector
omlaag brengen, om de geloste sneeuw
naar het terrein te richten en zo de
kans dat de wind de sneeuw naar niet
geschikte zones brengt, te verminderen.
• Na het werk, het werktuig enkele
minuten aan laten staan om ijsvorming
in de sneeuwuitlaat te voorkomen.
6.5.1 Droge en normale sneeuw.
Sneeuw met dikte tot 20 cm kan snel verwijderd
worden aan een gelijkmatige snelheid. In
geval van diepere of opgehoopte sneeuw,
moet men de snelheid verminderen en de
machine aan haar ritme laten werken.
6.5.2 Natte en compacte sneeuw.
Ga langzaam vooruit. Vermijd het
onderste mes te gebruiken om compacte
sneeuw en ijs te verwijderen.
BELANGRIJK Een intens gebruik
van de machine met natte en compacte
sneeuw, kan defecten veroorzaken aan
de huizing van de toevoerschroef .
6.6 NA HET GEBRUIK
• Verwijder de batterij onmiddellijk
uit de huizing.
• Reinig alle sneeuw die op de machine
gebleven is met een borstel (par. 8.2).
• Beweeg alle commando's meerdere
malen voor- en achteruit.
• Draai schroeven en moeren die eventueel
losgekomen zijn tijdens het gebruik vast.
• Controleer of er geen onderdelen
los of beschadigd zijn. Vervang de
beschadigde onderdelen indien nodig.
Dek de machine niet af
zolang ze nog warm is.
7. OPLADEN EN BEHEER
VAN DE BATTERIJ
• De batterij moet bewaard worden in een
omgeving met temperatuur tussen +7°C
en 40°C. Bij opslag van de machine in
omgevingen waar deze limieten mogelijk
kunnen overschreden worden, raadt
men aan de batterij te verwijderen en op
een geschikte plaats op te bergen.
• Tijdens het gebruik, is de batterij tegen
volledige ontlading beschermd door een
beschermingssysteem dat de machine
uitschakelt en de werking ervan blokkeert.
• De batterij is voorzien van een bescherming
die de herlading ervan verhindert
indien de omgevingstemperatuur
niet tussen 0 en +45°C is.
• De batterij kan op eender welk moment,
ook gedeeltelijk, opgeladen worden,
zonder risico op beschadiging.
Controle van de staat van de
lading van de batterij
Om de staat van de lading van de batterij
te controleren, drukt men op de toets
(afb. 11.A) die vier LEDs (afb. 11.B)
aanschakelt, met de volgende betekenissen:
LED
4 GROEN 100%
3 GROEN 70%
2 GROEN 45%
1 GROEN 10% - Opladen
Geen
De batterij heeft een lading
van minder dan 10% en moet
onmiddellijk opgeladen worden.
Indien er na 30 minuten opladen
niet minstens een LED aangaat,
betekent dit dat de batterij defect
is en vervangen moet worden.
Het opladen duurt ongeveer 1,5 - 3,5
uur, al naargelang het vermogen van
de batterij en de resterende lading.
De batterijlader (5) is van het diagnostische
type, voorzien van een LED die informatie
verschaft over de staat van de batterij en de
lading, volgens de hiernavolgende tabel:
LED (5a)
GROEN
(Knipperlicht)
NL - 10
Lading van de batterij
Betekenis
Batterij wordt opgeladen