gecontroleerde isolatiematerialen.
‐
Stel het toestel zo op, dat het bedienen van scheidingsinrichtingen naar
het net niet moeilijker wordt.
‐
Stel de draaischakelaar altijd voor het begin van de meting in op het
gewenste meetbereik en zet de meetbereiken correct vast.
‐
Als de grootte van de te meten waarde onbekend is, begint u altijd met
het hoogste meetbereik aan de draaiknop. Verminder die dan indien
nodig stapsgewijs.
‐
Als het meetbereik tijdens het meten veranderd moet worden, koppel de
testpunten dan eerst los van het te meten circuit.
‐
Draai nooit met de draaiknop tijdens een meting, maar doe dat
uitsluitend in spanningsloze toestand.
‐
Laat nooit spanningen of stroom toe aan het meettoestel als die de
maximale waarde overschrijden die op het toestel zijn aangegeven.
‐
Onderbreek de spanningstoevoer en ontlaad de filtercondensatoren in de
spanningstoevoer, voordat u weerstanden meet of dioden controleert.
‐
Sluit de kabel van het meettoestel nooit op een spanningsbron aan terwijl
de draaiknop op stroomsterkte, weerstand of diodetest is ingesteld. Dat
kan leiden tot beschadiging aan het toestel.
‐
Verwijder de batterij onmiddellijk zodra het batterijsymbool op het
schermpje verschijnt.
‐
Schakel het toestel altijd uit en koppel de testkabels los van alle
spanningsbronnen, voordat u het toestel opent om batterijen te
vervangen.
‐
Verwijder het meettoestel nooit met afgenomen achterkantbedekking of
met open batterij‐ of zekeringenvak.
‐
Gebruik het toestel niet in de buurt van sterke magneetvelden (bv.
lastranformator), omdat die de weergave kunnen vervalsen.
‐
Gebruik het toestel nooit in open lucht, in een vochtige omgeving of in
omgevingen die aan sterke temperatuurschommelingen onderhevig zijn.
NL 4