Indien het laadapparaat aan-
geeft, dat er een defect is als
er een accu wordt aangesloten, is het
aan te raden om eerst een andere
accu voor een korte periode aan te
sluiten om te bepalen of het defect in
de accu zit of in het laadapparaat. Als
het probleem blijft, neem dan contact
op met het Technisch Service Cent-
rum van Leica Geosystems b.v. in
Rijswijk.
Controleer eerst het volgende:
• Maakt de kabel goed contact?
Vervang, indien nodig, de kabel.
• Capaciteit (voltage, autozekering
in de vrachtautokabel,
accuspanning)?
• Wordt de voltage geleverd via de
voedingskabel (220V)?
Gebruik de accu's zo lang
mogelijk (tot ze nagenoeg
leeg zijn) in het instrument. Dit sluit
het "geheugeneffect" bij NiCd accu's
nagenoeg uit.
• Accu's laden in een auto altijd
terwijl de motor loopt.
• Om een volledige capaciteit te
verkrijgen, dienen nieuwe accu's
drie tot vijf keer volledig geladen
en ontladen te worden.
• Met adapterplaat GDI121 (Art. nr.
667 124) kunnen vier Leica stan-
daard accu's (GEB111 / GEB121)
geladen worden.
• De oplaadtijden kunnen op de
adapterplaat GDI121 ten opzichte
van het oplaadstation (op basis
van de eigenwarmte van het
laadstation) maximaal 1 uur korter
zijn.
173
Vermijdt verhoging van de
omgevingstemperatuur
tijdens het laden door b.v.
blootstellen van de accu en het
laadapparaat aan direct zonlicht.
Dit kan resulteren in een vroegtijdig
einde van de laadprocedure en een
vermindering van de laadcapaciteit.
2
4
6
8
10
12
14
16