Figuur 28: sondelokalisering: 0-lijn
•
Dubbelcheck de beide poollocaties.
•
Ga na of de Gemente Diepteaflezing in het punt van
de maximumsignaalsterkte redelijk en coherent is.
Als ze te diep of te ondiep lijkt, dient u opnieuw na te
gaan of de maximale signaalsterkte zich wel degelijk
op de punt situeert.
•
Ga na of de polen en het punt van de hoogste
signaalsterkte op een rechte lijn liggen.
BELANGRIJK! Denk eraan dat wanneer u zich op de
0-lijn bevindt, dat niet betekent dat u zich boven de sonde
bevindt. Het zien van twee op één lijn liggende polen op
het scherm is geen vervangmiddel voor het centreren
boven iedere pool afzonderlijk en het markeren van hun
locaties zoals hierboven werd beschreven.
Als de polen niet zichtbaar zijn, dient u de zoekactie uit
te breiden.
Voor een optimale nauwkeurigheid moet de SR-20 met
de mast verticaal worden gehouden. De antennemast
moet verticaal staan bij het markeren van de polen en de
evenaar, anders zijn hun posities minder accuraat.
Gekantelde sondes
Als de sonde gekanteld is, zal een pool dichter naar de sonde
toe bewegen en de andere verder er van weg.
Als de sonde verticaal staat, ziet u op het scherm een
enkele pool op het punt van de maximumsignaalsterkte.
(De Ridgid-drijvende zender werd ontworpen om een
enkele pool "zichtbaar" te hebben en werd van een gewicht
voorzien om de sonde op een verticale as te handhaven.) Het
maximaliseren van de signaalsterkte zal nog altijd resulteren
in de beste sondelokalisering.
Drijvende zender
Bepaalde sondes werden ontworpen om te worden
doorgespoeld of om in een buis te drijven op de waterstroom.
De enige betrouwbare manier om een vlottersonde correct
te lokaliseren bestaat erin de signaalsterkte te maximaliseren
en vervolgens te controleren of het signaal daalt wanneer
de ontvanger in alle richtingen van dat punt wordt
wegbewogen.
Diepte meten (sondemodus)
De SR-20 meet diepte door de sterkte van het signaal in
de onderste antenne te vergelijken met dat in de bovenste
antenne. De gemeten diepte is een geschatte waarde; ze zal
meestal de fysische diepte weerspiegelen wanneer de mast
verticaal wordt gehouden en de onderste antenne de grond
raakt net boven de signaalbron, in de veronderstelling dat er
geen sprake is van vervorming.
1. Om de diepte te meten zet u de plaatsbepaler op de
grond, precies boven de sonde of de leiding.
2. De gemeten diepte wordt aangegeven in de linker
benedenhoek van het scherm van de SR-20.
3. Een gemeten diepteaflezing kan worden geforceerd
door op de selectietoets te drukken tijdens een
lokalisering.
4. Gemeten diepte zal slechts accuraat zijn wanneer het
signaal geen vervorming vertoont.
Clipping (sondemodus)
Soms zal het signaal zo sterk zijn dat de ontvanger niet in
staat is het volledige signaal te verwerken, een toestand die
wordt aangeduid met de term "clipping". Wanneer dat het
geval is, verschijnt het waarschuwingssymbool
scherm. Dit betekent dat het signaal bijzonder sterk is.
OPMERKING: Gemeten diepteweergave is onmogelijk onder
clipping-omstandigheden.
Ridge Tool Company
seekTech sR-20
Tools For The Professional
TM
op het