3. DC-stroommeting (zie Afbeelding C)
3.1 Zet de schakelaar op " A ".
3.2 Steek de zwarte testkabel in de COM-ingang en de rode testkabel in de "10AMAX"-
ingang. Sluit de testkabels in serie aan op het testcircuit.
Opmerking:
• Schakel voor het meten de stroomtoevoer van het circuit uit en controleer zorgvuldig
de ingangsterminal en het bereik.
• Als het bereik van de gemeten stroom onbekend is, selecteert u het max. bereik en
schakelt u vervolgens om naar een lager bereik.
• Vervang de zekering door een zekering van hetzelfde type.
10 A-ingang: Zekering 10 A/250 V Ф5 × 20 mm
VΩmA-ingang: Zekering 0,2 A/250 V Ф5 × 20 mm
• Sluit de testkabels tijdens het meten niet parallel aan op een circuit. Anders bestaat er
een risico op beschadigingen aan de meter en persoonlijk letsel.
• Als de gemeten stroom meer dan 10 A bedraagt, moet iedere meting minder dan 10
seconden bedragen, en moet de volgende meting 15 minuten later uitgevoerd worden.
4. Continuïteitsmeting (zie afbeelding B)
4.1 Zet de schakelaar in de positie "
4.2 Steek de zwarte testkabel in de COM-ingang en de rode testkabel in de "VΩmA"-
ingang. Sluit de testkabels parallel aan op de testpunten.
4.3 Is de weerstand van de gemeten punten > 51 Ω, dan is het circuit in de open status.
Is de weerstand van de gemeten punten ≤ 10 Ω, dan bevindt het circuit zich in een
goede geleidingsstatus, en klinkt de zoemer.
Opmerking: Alvorens de continuïteit te meten, schakelt u alle voeding uit en ontlaadt
u alle condensatoren.
5. Diodemeting (zie afbeelding B
5.1 Zet de schakelaar in de positie "
5.2 Steek de zwarte testkabel in de COM-ingang en de rode testkabel in de "VΩmA"-
ingang. Sluit de testkabels parallel aan op de diode.
5.3 Het "OL"-symbool verschijnt als de diode open is of de polariteit is omgedraaid.
Normale waarde PN-overgang: 500 ~ 800 mV (0,5 ~ 0,8 V).
Opmerking: Alvorens de PN-overgang te meten, schakelt u alle voeding naar het
circuit uit en ontlaadt u alle condensatoren.
".
".
NL
59