TA 211 E
Tijdens de vorstbeschermingsfunctie (b. v. 's
nachts) zijn brander en pomp bij buitentempe-
raturen boven ca. +3 °C uitgeschakeld.
Let op:
Tijdens
functie moet de aanvoertempera-
tuurschakelaar van het verwar-
mingsapparaat minstens op „1"
staan.
Kies deze functie wanneer de warmte-
Tip
isolatie van uw huis goed is en daardoor snel
afkoelen wordt voorkomen.
-30 -20
-40
-10
0
Automatische wisseling tussen normale func-
tie en verlaagde temperatuur volgens de pro-
grammering van de schakelklok.
Kies deze stand wanneer de warmte-
Tip
isolatie van uw huis slechts matig is en (bij-
voorbeeld gedurende de nacht) een bepaalde
temperatuur is vereist om te sterke afkoeling
te voorkomen. Tijdens deze functie blijft de
verwarmingsinstallatie met verlaagde tempe-
ratuur in werking bij elke buitentemperatuur,
de pomp loopt.
7.2.3 Continu normale functie
De aanvoertemperatuur wordt niet verlaagd.
Kies deze stand als u bij wijze van uit-
Tip
zondering later gaat slapen (b.v. een feestje).
Daarbij wordt de op de schakelklok (toebeho-
ren) ingestelde gereduceerde functie gene-
geerd. Vergeet niet om later weer de
automatische wisseling
7.3
Instelling van de verwarmingscurve
De verwarmingscurve bepaalt op basis van
de gemeten buitentemperatuur op welke aan-
voertemperatuur het verwarmingsapparaat
brandt. Door middel van een juist ingestelde
verwarmingscurve wordt een constante ruim-
tetemperatuur bij elke buitentemperatuur ge-
waarborgd.
De verwarmingscurve (afbeelding
TA 211 E een functie van het voetpunt (c) en
de maximale aanvoertemperatuur (e).
48
de
vorstbeschermings-
Automatische
functie
in te stellen.
) is bij de
4
20
30
10
40
7.3.1 Voetpuntinstelling (c)
50
60
Het laagste punt van de verwarmingscurve is
de aanvoertemperatuur (radiatortemperatuur)
in °C bij +20 °C buitentemperatuur. U kunt
waarden tussen 10 en 60 (°C) instellen.
De in afbeelding
weergegeven verwarmings-
4
curve heeft betrekking op een voetpunt van
25 °C. Deze instelling van het voetpunt moet als
eerste basisinstelling worden gekozen.
Wanneer uw verwarmingsinstallatie dit
Tip
toestaat, dient u een lagere instelwaarde te
kiezen (b.v. 20). Wanneer de ruimtetempera-
tuur ondanks een volledig geopende ther-
mostaatknop te laag is, dient u een hogere
waarde te kiezen (b.v. 30).
3
4
2
5
7.3.2 Instelling van de maximale
1
E
aanvoertemperatuur (e)
7
Op de instelknop voor de aanvoertemperatuur
van het verwarmingsapparaat (e) kan de
maximale
verwarmingsaanvoertemperatuur
tussen 35 en 88 °C of tussen 45 en 87 °C
worden ingesteld.
De hier ingestelde maximale gewenste aan-
voertemperatuur wordt bij een buitentempera-
tuur van –15 °C bereikt (afbeelding
In de volgende tabel is aangegeven welke ge-
wenste temperaturen met de cijfers 1 t/m 7 op
de schaalverdeling van de instelknop voor de
aanvoertemperatuur overeenkomen:
Stand
Bosch
Heatro-
nic voor
Gemiddelde
Z.E...
gewenste
aanvoertem-
Bosch
peratuur ca.
Heatro-
in °C
nic voor
Z.BR
Z.R...
Opmerking: De instelknop (e) voor de aan-
voertemperatuur is tegelijkertijd
de schakelaar voor de zomer-
functie ( , linker aanslag).
Daarom de instelling voor gemid-
delde gewenste aanvoertempe-
ratuur (afbeelding
voor winterfunctie noteren.
, punt e).
4
1
2
3
4
5
E
45 51 57 63 69 75 87
35 43 51 59 67 75 88
, punt e)
4
7