Alle aangesloten leidingen moeten absoluut water- en luchtdicht zijn, omdat lekkende leidingen de prestatie van
de pomp verminderen en aanzienlijke schade kunnen veroorzaken. Gebruik eventueel geschikt afdichtmateriaal
om een luchtdichte montage te garanderen.
Gebruik niet te veel kracht bij het aandraaien van schroefverbindingen, om beschadiging te voorkomen.
Let er bij het leggen van de aangesloten leidingen op dat er geen druk door gewicht, trillingen of spanningen op
de pomp wordt uitgeoefend. Bovendien mogen de aangesloten leidingen geen knikken of tegenhellingen
vertonen.
Raadpleeg ook de afbeeldingen in het aanhangsel aan het einde van deze handleiding. De cijfers en andere
gegevens die hierna tussen haakjes worden vermeld, verwijzen naar deze afbeeldingen.
5.2.
Installatie van de drukleiding
De drukleiding brengt de te verpompen vloeistof van de pomp naar het aftappunt. Om stromingsverliezen te
voorkomen, is het raadzaam een drukleiding te gebruiken, die tenminste dezelfde diameter heeft als de
drukaansluiting (1) van de pomp.
Als drukleiding kan een voor deze toepassing geschikte flexibele slang worden gebruikt - bijvoorbeeld een
speciaal hiervoor ontwikkelde ontwateringslang.
5.3.
Vaste installatie
In geval van een vaste installatie zijn stijve buizen als drukleiding het meest geschikt. Bij dit soort installaties is
het raadzaam de drukleiding direct na de pompuitgang van een terugslagventiel te voorzien, zodat er na het
uitschakelen van de pomp geen vloeistof terug kan stromen. Bovendien bevelen wij aan achter pomp en
terugslagventiel een afsluitventiel te installeren, zodat onderhoudswerkzaamheden eenvoudiger kunnen worden
uitgevoerd. Als u dan bij demontage van de pomp het afsluitventiel sluit, kan de drukleiding niet leeglopen.
5.4.
Instelling van de vlotterschakelaar
Controleer of de pomp afslaat als de waterstand daalt en de vlotterschakelaar het
uitschakelniveau heeft bereikt.
Let er tijdens de installatie goed op dat de vlotterschakelaar zich vrij kan bewegen.
De pomp is voorzien van een vlotterschakelaar (2) die – afhankelijk van de waterstand – ervoor zorgt dat het
toestel automatisch af- of aanslaat. Zodra de waterstand een niveau gelijk aan of lager dan het uitschakelniveau
bereikt, slaat de pomp af. Zodra de waterstand het startniveau bereikt over overschrijdt, slaat de pomp aan. Start-
en uitschakelniveau kunnen worden gewijzigd door het loshangende deel van de kabel (3) van de
vlotterschakelaar korter of langer te maken. De kabellengte kan d.m.v. de kabelhouder (4) worden ingesteld, die
zich aan het handvat (5) van de pomp bevindt. Hierbij gaat het om de lengte van het deel van de kabel dat vrij
kan bewegen en van de kabelhouder tot aan de vlotterschakelaar loopt. Hoe langer de kabel, hoe lager het
uitschakel- en hoe hoger het startniveau. Omgekeerd daalt bij een kortere kabel het startniveau en wordt het
uitschakelniveau verhoogd.
5.5.
Positie van de pomp
Bij het plaatsen van de pomp moet u erop letten dat de in de technische gegevens aangegeven maximale
dompeldiepte niet wordt overschreden. Tegelijkertijd mag het minimum zelfaanzuigniveau niet worden
onderschreden. Tijdens het gebruik van de pomp mag de waterstand dan tot het minimum afzuigniveau dalen.
Plaats de pomp op een stevige ondergrond. Plaats de pomp nooit direct op losse stenen of zand. Let er bij het
plaatsen van de pomp goed op dat de pomp niet kan omvallen of met zijn aanzuigopeningen (6) in de bodem kan
inzinken. Het aanzuigen van zand, modder of soortgelijke stoffen moet worden voorkomen.
Gebruik voor het plaatsen, optillen en dragen van de pomp uitsluitend het handvat. Gebruik zonodig voor het
neerlaten en omhoogtrekken van de pomp een geschikt touw dat aan het handvat wordt bevestigd. Gebruik voor
het plaatsen, optillen of dragen van de pomp nooit de drukslang, het netsnoer of de kabel van de
vlotterschakelaar.
6.
Elektrische aansluiting
Het toestel beschikt over een netsnoer met stekker. Om gevaren te voorkomen, mogen het netsnoer en de
stekker uitsluitend door een vakman worden vervangen. Draag de pomp nooit aan het netsnoer en gebruik het
snoer niet om de stekker uit het stopcontact te trekken. Bescherm de stekker en het netsnoer tegen hitte, olie en
scherpe randen.
3
33