7. Uitgangen
Voorzichtig! Houd rekening met de spannings-
en stroomwaarde van het te voeden apparaat
(bijv. GSM, notebook). Neem de handleiding van
het apparaat in acht.
De voedingsduur varieert al naargelang de laadt-
oestand van het externe starter – energiestation,
krachtontneming en gebruiksintensiteit van het
aangesloten apparaat. Als een restlading van 40-
50% (2 LEDs branden) wordt bereikt, dan moet
de accu worden geladen (z. hoofdstuk 5.).
7.1 Laden/Inzetten van apparaten met USB
aansluiting
1. Verbind een voorhanden (of de meegelever-
de) USB aansluitkabel met de USB aans-
luiting (fi g. 1, pos. 3) van het externe starter
– energiestation en vervolgens met het te
voeden apparaat.
2. Druk op de Aan-/Uit-knop (fi g. 1, pos. 5).
8. Starthulp voor de auto
De 12V starthulpinrichting biedt een welkome
hulp in het geval van startproblemen op grond van
onvoldoende accucapaciteit.
Waarschuwing! Tijdens een starthulpproces
mag alleen de startkabel zijn aangesloten. De
voeding van een aangesloten apparaat, bijv. via
de USB-aansluiting, moet eerst worden onder-
broken.
Wij wijzen erop dat de voertuigen zijn uitgerust
met tal van elektronische modules. Gelieve de in-
structies in de handleidingen voor auto, radio enz.
in acht te nemen.
Waarschuwing! Nooit verbinden met de carros-
serie van het voertuig!
•
Controleer of de stekker van de startkabel
vast is verbonden met de contactdoos van
het apparaat. Als de verbinding tijdens het
starthulpproces los zit, dan kan de steekver-
binding door de hoge stroom smelten.
•
De polen van de accu van het voertuig moe-
ten schoon zijn en de klemmen van de start-
kabel vast op de accupolen zitten.
•
Tijdens het starthulpproces de klemmen van
de startkabel niet met elkaar verbinden –
kortsluiting.
Anl_CC_JS_8_SPK7.indb 41
Anl_CC_JS_8_SPK7.indb 41
NL
Vergewis u ervan dat minstens 3 LEDs van de
accu-capaciteitsindicatie branden. De tempera-
tuur van het apparaat moet in het bereik van + 10
°C - + 40 °C, de omgevingstemperatuur bij het
starthulpproces in het bereik van – 15 °C - + 40
°C liggen. Gebruik uitsluitend de meegeleverde
startkabel (fi g. 2c, pos. 12).
1. Fig. 3: Klap de afdekking van de aansluiting
van de startkabel (fi g. 1, pos. 1) open en sluit
de startkabel aan op het apparaat.
2. Fig. 4a: Sluit de rode kabel aan op de
pluspool en de zwarte kabel op de minpool
van de accu van de auto.
3. Fig. 4a: De groene LED „correct" aan de start-
kabel brandt.
Aanwijzing: Als de groene LED niet brandt of
knippert, druk dan op de toets „Boost" aan de
startkabel.
4. Start het voertuig binnen 30 seconden (duur
van de startpoging max. 5 seconden, wacht-
tijd tussen twee startpogingen minstens 30
seconden).
5. Zodra de motor loopt verwijdert u de start-
kabel van het apparaat en vervolgens eerst
de rode klem en dan de zwarte klem van de
accu.
6. Laat de motor lopen. De dynamo laadt de
ingebouwde accu.
LED - statusmeldingen aan de startkabel
•
Fig. 4a: Groene LED = motor starten
•
Fig. 4b: Groene LED knippert + waarschu-
wingssignaal = „Boost" toets indrukken en
motor binnen 30 s starten.
•
Fig. 4c: Rode LED + waarschuwingssignaal
= accu met de verkeerde polen aangesloten
(zie 2.).
•
Fig. 4d: Geen LED, geen waarschuwingssi-
gnaal = steekverbinding met het apparaat
controleren, „Boost" toets indrukken en motor
binnen 30 s starten.
Het aantal mogelijke starthulppogingen (max. 10)
is afhankelijk van de omgevingstemperatuur, de
toestand van de te starten accu en de laadtoe-
stand van de accu van het externe starter – ener-
giestation.
- 41 -
08.01.16 11:18
08.01.16 11:18