Neem de volgende instructies in acht voor een veilige werking van de ventilator:
•
Zorg ervoor dat de ventilator op een vlakke en stabiele ondergrond
staat. Plaatsing op een hellend oppervlak kan schade veroorzaken.
•
Blokkeer nooit de luchtinlaat of -uitlaat van de ventilator, want dit kan
de prestaties beïnvloeden.
•
Zorg ervoor dat er zich binnen een afstand van 30 cm voor de
luchtuitlaat geen obstakels bevinden, zodat de luchtcirculatie niet
wordt belemmerd.
Je kunt de richting van de luchtstroom naar wens
aanpassen door het bovenste deel van de luchtuitlaatring
van de ventilator voorzichtig naar voren of naar achteren
te duwen. Hierdoor kan de lucht naar boven of naar
beneden worden gericht.
Steek de stekker van de ventilator in een stopcontact en
controleer of het voltage op het typeplaatje overeenkomt
met het voltage in uw huis. Als de ventilator goed is aangesloten, klinkt er een
enkele pieptoon en staat hij in stand-by.
1.
In-/uitschakelen
Als de ventilator in stand-by staat, drukt u op de aan / uit-knop om de
ventilator in de normale modus in te schakelen op de vooraf ingestelde
ventilatorsnelheid. Als de ventilator in werking is, drukt u nogmaals op de aan
/ uit-knop om hem uit te schakelen.
2.
Luchtmodus
Druk op de luchtmodusknop om te schakelen tussen vier luchtstroommodi. De
indicator voor de huidige modus licht op.
Automatische modus: De ventilator past automatisch de
luchtstroomsnelheid aan volgens het PM2.5-niveau dat in realtime wordt
gedetecteerd.
69