nl
Bedieningspaneel
Afb. 2
1
Toets Aan/Uit
Om het hele apparaat in en uit te
schakelen.
2
Alarmtoets
Om het alarmsignaal uit te schakelen.
Zie hoofdstuk Alarmsignaal".
3
Supervriezen Toets
Om het supervriessysteem in en uit
te schakelen.
Zie hoofdstuk Supervriezen".
4
Insteltoets temperatuur in
de diepvriesruimte
Met de toets wordt de temperatuur
van de diepvriesruimte ingesteld.
De temperatuur in de diepvriesruimte
kan van -24 °C tot -16 °C worden
ingesteld.
5
Temperatuurindicatie
Diepvriesruimte
De cijfers komen overeen met de
ingestelde temperaturen in de
diepvriesruimte in °C.
6
Superkoelen Toets
Om het superkoelsysteem in en uit
te schakelen.
Zie hoofdstuk Superkoelen".
7
Temperatuurinsteltoets koelruimte
Met de toets wordt de temperatuur
van de koelruimte ingesteld.
De temperatuur in de koelruimte kan
worden ingesteld van +2 °C tot +8 °C.
84
8
Temperatuurindicatie Koelruimte
De cijfers komen overeen met de
ingestelde temperaturen in de
koelruimte in °C.
Let op de
omgevingstemperatuur
en de beluchting
De klimaatklasse vindt u op het type
plaatje. Deze geeft aan binnen welke
omgevingstemperaturen het apparaat
gebruikt kan worden.
Klimaatklasse
Toelaatbare
omgevingstemperatuur
SN
+10 °C tot 32 °C
N
+16 °C tot 32 °C
ST
+16 °C tot 38 °C
T
+16 °C tot 43 °C
Beluchting
Afb. 3
De lucht aan de achterzijde van het
apparaat wordt warm. De verwarmde
lucht moet ongehinderd afgevoerd
kunnen worden. Anders moet de
koelmachine meer presteren waardoor
Waardoor het energieverbruik toeneemt.
Daarom mogen de be en ontluchtings
openingen nooit worden afgedekt.
Wij adviseren een afstand van 70 mm tot
de achterwand.