4.4 Audio-aansluitingen
1) Als u naast de radiomicrofoon een microfoon
met snoer wilt gebruiken, sluit deze dan aan op
de jack MIC 2 (5).
2) U kunt ook een tweede microfoon met snoer
gebruiken, als u de radiomicrofoon niet gebruikt.
Sluit de tweede microfoon aan op de jack MIC 1
(5).
Opmerking: De radiomicrofoon en een op de jack
MIC 1 aangesloten microfoon kunnen enkel tegelijk
worden gebruikt, als het geluidsvolume ervan niet
afzonderlijk moet worden ingesteld. Voor beide micro-
foons wordt de regelaar MIC 1 / W MIC (2) gebruikt.
3) U kunt een audioapparaat met lijnuitgangsniveau
(b.v. cassetterecorder, radiorecorder, draagbare
cd-speler) aansluiten op de jack AUX (7) aanslui-
ten.
Opmerking: Gebruik bij een stereo-uitgang een mono-
stereo-adapter, anders wordt alleen het linker stereo-
kanaal weergegeven.
4) Via de uitgang REC OUT (8) kan het audiosig-
naal naar een geluidsopnameapparaat of een
andere versterker worden doorgestuurd. Ver-
bind de 6,3 mm-monojack REC OUT met de lijn-
ingang van het volgende apparaat.
5
Bediening
OPGELET Stel het volume op de actieve luid-
spreker nooit zeer hoog in. Langdu-
rige blootstelling aan hoge volumes
kan het gehoor beschadigen! Het
gehoor raakt aangepast aan hoge
volumes die na een tijdje niet meer
zo hoog lijken. Verhoog daarom het
volume niet nog meer, nadat u er
gewoon aan bent geraakt.
1) Voor het inschakelen van de actieve luidspreker
zet u de volumeregelaars (2 en 6) in de mini-
mumstand.
2) Om de luidspreker in te schakelen, plaatst u de
schakelaar POWER (24) in de rechter stand II.
De rode POWER-led ON (25) licht op.
Opmerkingen
Als de led ON niet oplicht tijdens het gebruik met inge-
bouwde accu, moet u de accu laden (hoofdstuk 4.2.2).
Als de actieve luidspreker op een stopcontact aange-
sloten en ingeschakeld is, wordt de ingebouwde accu
met een kleine hoeveelheid stroom geladen (onder-
houdsniveau).
3) Stel voor gebruik met de radiomicrofoon het
transmissiekanaal in:
a) Laat de radiomicrofoon nog uitgeschakeld en
selecteer het kanaal met de kanaalschake-
laar RF1 CH SEL (21) op de actieve luidspre-
ker. Om te draaien kunt u de instelsleutel (33)
van de microfoon gebruiken. Als na het selec-
teren van het kanaal de groene led RF ON (1)
oplicht, worden stoorsignalen of signalen van
andere radiozenders ontvangen. Stel in dit
geval een ander kanaal in.
b) Op de radiomicrofoon draait u kanaalschake-
laar (32) met de instelsleutel naar hetzelfde
kanaal dat op de actieve luidspreker is inge-
steld.
4) Schakel de gebruikte geluidsbronnen in. Om de
radiomicrofoon in te schakelen, schuift u de
schakelaar van de (34) in de stand ON. De led
BATT (35) licht kort rood op. Als ze tijdens het
bedrijf permanent oplicht, dan zijn de batterijen
bijna leeg. Na het inschakelen van de radiomi-
crofoon licht de groene LED RF ON (1) van de
actieve luidspreker op, wat aangeeft dat er een
radiosignaal wordt ontvangen.
5) Meng de signalen van de geluidsbronnen met
de betreffende volumeregelaars mengen of
meng ze volgens behoefte in en uit:
Regelaar MIC 1/ W MIC (2):
voor de radiomicrofoon en een microfoon die
aangesloten is op de jack MIC 1 (5)
Regelaar MIC 2 (2):
voor een microfoon die aangesloten is op de
jack MIC 2 (5)
Regelaar AUX (3):
voor een apparaat dat aangesloten is op de
jack AUX (7)
Opmerking: In geval van een terugkoppelingstoon tij-
dens het gebruik van de microfoon vergroot u de
afstand tussen de actieve luidspreker en de microfoon
en / of draait u de volumeregelaar van de bijbehorende
microfoon overeenkomstig terug.
6) Met de klankregelaars (4) – regelaar voor lage
(BASS) en hoge (TREBLE) tonen – stelt u de
gewenste klank in.
7) Controleer bij slechte of gestoorde ontvangst
van de radiomicrofoon, of:
– de ontvangst op een ander transmissiekanaal
beter is.
Opmerking: Bij de radiomicrofoon heeft een wijzi-
ging van de kanaalinstelling tijdens het gebruik
geen effect. Schakel de microfoon daarom na elke
kanaalwijziging kort uit en daarna opnieuw in.
– de batterijen of accuʼs van de microfoon leeg
zijn.
– de afstand tussen radiomicrofoon en actieve
luidspreker te groot is, of dat er zich hinder-
nissen in de transmissielijn bevinden die het
radiosignaal kunnen tegenhouden.
8) Tijdens een aankondiging via de radiomicrofoon
of via een microfoon die op de jack MIC 1 (5) is
NL
B
31