5. Wees erg voorzichtig bij het maken van
bochten op een helling. Om ongelukken te
voorkomen moet u de gashendel eerst in de
SLOW stand zetten voordat u op een helling
gaat rijden en in het bijzonder als u een
bocht op een helling wilt maken.
Alvorens de motor te starten
Controleren van het oliepeil
OPMERKING: De motor werd in de fabriek
met olie gevuld. Controleer het oliepeil en
voeg zonodig olie bij. Zie de aanwijzingen
van de motorfabrikant voor de juiste olie-
soort.
1. Zorg dat de machine horizontaal staat.
OPMERKING: Controleer de olie nooit ter-
wijl de motor draait.
2. Controleer het oliepeil en volg de aanwijzin-
gen van de motorfabrikant.
3. Voeg zonodig olie bij tot dat het FULL
streepje bereikt wordt. De hoeveelheid beno-
digde olie is op de peilstok aangegeven.
Voeg niet te veel bij.
Bijvullen van benzine
WAARSCHUWING: Gebruik altijd
een veilige jerrycan. Rook niet
tijdens het bijvullen van benzine.
Voeg alleen benzine bij in de frisse lucht.
Zet de motor af en laat deze eerst enige
minuten afkoelen.
(Figuur 6) Vul de benzinetank (1) tot de FULL
(2) lijn met gewone, ongelode benzine. Gebruik
geen super. Zorg dat de benzine vers en schoon
is. Gebruik van gelode benzine zal aanslag tot
gevolg hebben en de levensduur van de kleppen
verminderen.
7101912
Starten van de motor
WAARSCHUWING: Het electrisch
systeem heeft een voelschakelaar
in de bestuurdersstoelzitting die
controleert of de bestuurder in de stoel zit.
Dit systeem zal de motor laten afslaan
indien de bestuurder zijn stoel verlaat. In
het belang van uw eigen veiligheid moet u
ervoor zorgen dat dit systeem goed
functioneert.
OPMERKING: De motor zal niet starten tenzij
u het koppelings/rempedaal intrapt en de
mesbedieningshendel in DISENGAGE zet.
1. Trap het koppelings/rempedaal geheel in en
houd uw voet op het pedaal..
2. Zet de versnellingshendel in de neutrale (N)
stand.
3. Zorg ervoor dat de mesbedieningshendel in
de DISENGAGE stand staat.
4. Zet de gashendel geheel naar voren in de
CHOKE of FAST stand. Sommige modellen
hebben een aparte choke knop. Trek deze
choke knop geheel uit.
5. Zet het contactsleuteltje in de START stand.
OPMERKING: Als de motor niet aanslaat
na vier of vijf keer proberen, moet u de
gashendel in FAST zetten. Probeer op-
nieuw te starten. Zie de TROUBLESHOOT-
ING tabel als de motor nog niet aanslaat.
6. Duw de gashendel langzaam naar de SLOW
stand.
7. Zet de gashendel tussen FAST en SLOW in
om een hete motor te starten.
Tips voor het maaien en het gebruik van
de graszak
1. Controleer of de maaibehuizing vlak is voor
een optimaal gazon. Zie "Instellen van de
maaibehuizing" in het hoofdstuk Onderhoud.
2. De maaibehuizing kan alleen egaal maaien
als de banden de juiste hoeveelheid lucht
hebben. Controleer de bandenspanning.
42
3. Controleer het mes voor elke maaibeurt. Als
het krom of beschadigd is moet het onmid-
dellijk vervangen worden. Zorg er eveneens
voor dat de moer die het mes op zijn plaats
houdt goed vast zit.
4. Zorg dat het mes scherp is. Botte messen
hebben als gevolg dat de punten van het
gras bruin worden.
5. Maai geen nat gras en gebruik evenmin de
graszak. De maaier kan gemaaid nat gras
niet goed uitwerpen. Laat het gras drogen
alvorens te maaien.
6. Gebruik de linker kant van de maaier om een
kantje bij een obstakel bij te werken.
7. Kies de maairichting zodanig dat het afges-
neden gras over het gemaaide oppervlak
wordt uitgeworpen. Hierdoor wordt het afges-
neden gras beter verspreid.
8. Als u een groot gazon wilt gaan maaien, begin
dan met een paar bochten naar rechts te ma-
ken. Hierdoor wordt het afgesneden gras naar
binnen toe uitgeworpen en komt het niet bui-
ten het gazon terecht. Na één of twee rondjes
kunt u van richting wisselen en linkse bochten
gaan maken voor de rest van het gazon.
9. Als het gras erg hoog staat, kunt u het beste
twee keer maaien teneinde de belasting op
de motor te verminderen. Maai eerst met de
maaibehuizing in de hoogste stand en daar-
na nog eens in een lagere stand.
10. Zet tijdens het maaien de gashendel altijd in
de FAST stand. Dit zorgt voor een betere mo-
torprestatie en een gelijkmatigere grasuitworp.
11. Als u een graszak gebruikt, moet de gashen-
del eveneens in de FAST stand staan en de
versnellingshendel in z'n één of twee.
12. Beter maairesultaat verkrijgt u in lagere ver-
snellingen.
13. Maak na het maaien de boven- en de onder-
kant van de maaibehuizing schoon. Een
schone maaibehuizing helpt ook in het voor-
komen van brand.
nl