Gebruik het apparaat niet op een
geplaveid of met grind bestrooid
oppervlak, omdat uitgeworpen materiaal in
die gevallen letsel kan veroorzaken.
Controleer het complete terrein waarop de
machine wordt gebruikt en verwijder alle
stenen, stokken, kabels, botten en andere
voorwerpen die door de machine omhoog
kunnen worden geslingerd. Hindernissen
(bijv. boomstronken, wortels) kunnen in
het hoge gras eenvoudig over het hoofd
worden gezien.
Markeer daarom vóór het maaien alle in
het gazon verborgen vreemde voorwerpen
(hindernissen) die niet verwijderd kunnen
worden.
Vóór het gebruik van het apparaat moeten
alle defecte, versleten en beschadigde
onderdelen worden vervangen.
Onleesbare of beschadigde
waarschuwingsaanwijzingen op het
apparaat moeten worden vervangen.
Stickers en alle verdere
vervangingsonderdelen zijn verkrijgbaar
bij uw STIHL vakhandelaar.
Het apparaat mag alleen worden gebruikt
als het in goede staat verkeert. Controleer
vóór elk gebruik:
– of het apparaat volgens de
voorschriften is gemonteerd,
– of de verticuteereenheid/ventilatorwals
(messenas, messen/veertanden,
houder en schroefverbinding) in
perfecte staat is – let hierbij met name
op een goede bevestiging, schade
(insnijdingen of scheuren) en slijtage,
– of de veiligheidsvoorzieningen (zoals
de uitwerpklep, behuizing, duwstand,
motorstopbeugel) in perfecte toestand
zijn en naar behoren functioneren.
70
– of de opvangbox onbeschadigd en
volledig gemonteerd is – een
beschadigde opvangbox mag niet
worden gebruikt.
Voer indien nodig alle noodzakelijke
werkzaamheden uit of vertrouw deze toe
aan de vakhandelaar. STIHL beveelt
hiervoor de STIHL vakhandelaar aan.
4.6 Tijdens het werken
Werk nooit als er zich dieren of
personen, in het bijzonder
kinderen, binnen het gevaarlijke
gebied bevinden.
De op het apparaat geïnstalleerde
schakel- en veiligheidsinrichtingen mogen
niet worden verwijderd of overbrugd. In het
bijzonder de motorstopbeugel nooit aan de
duwstang vastzetten (bijv. door afbinden).
De duwstang moet steeds goed
gemonteerd zijn en mag niet veranderd
worden. Gebruik het apparaat nooit met
neergeklapte duwstang.
Bevestig nooit voorwerpen aan de
duwstang (bijv. werkkleding). Wikkel geen
verlengsnoeren om de duwstang.
Werk alleen bij daglicht of bij goede
kunstverlichting.
Werk niet met het apparaat bij regen,
onweer en met name niet bij
blikseminslaggevaar.
Bij een vochtige ondergrond is er meer
gevaar voor letsel, omdat de gebruiker
minder stabiel staat.
Om uitglijden te voorkomen moet er
bijzonder voorzichtig worden gewerkt.
Indien mogelijk het apparaat niet op een
vochtige ondergrond gebruiken.
Laat het apparaat niet in de regen staan.
Apparaat inschakelen:
schakel het apparaat voorzichtig in,
volgens de aanwijzingen in het hoofdstuk
"Apparaat in gebruik nemen". (
Houd uw voeten op voldoende afstand van
de verticuteereenheid/ventilatorwals.
Het apparaat moet bij het inschakelen op
een vlakke bodem staan.
Het apparaat mag voor het inschakelen en
tijdens het starten niet gekanteld worden.
Schakel de elektromotor niet in, wanneer
het uitwerpkanaal niet door de uitwerpklep
of de opvangbox is afgedekt.
Herhaaldelijke inschakelingen binnen
korte tijd, in het bijzonder het "spelen" met
de startknop, moeten vermeden worden.
Gevaar voor oververhitting van de
elektromotor!
De door dit apparaat veroorzaakte
spanningsschommelingen bij het starten
kunnen bij ongunstige omstandigheden op
het net storingen veroorzaken bij andere
inrichtingen die op dezelfde stroomkring
zijn aangesloten. In dit geval moeten
passende maatregelen worden genomen
(bijv. aansluiting op een andere
stroomkring dan de betroffen inrichting,
gebruik van het apparaat op een
stroomkring met een lagere impedantie).
Werken op hellingen:
bewerk hellingen altijd in de dwarsrichting,
nooit in de lengterichting.
Als u bij het werken in lengterichting de
controle over het apparaat verliest, kunt u
worden overreden door het
verticuterende/wiedeggende apparaat.
Wees bijzonder voorzichtig als u op een
helling van richting verandert.
0478 670 9908 B - NL
10.)