Nauwkeurigheid
De detector biedt twee nauwkeurigheid instellingen, wijd en smal. In de
wijde instelling heeft de detector een hogere tolerantie voor het aanduiden
of de detector "graads" is. In de smalle instelling is deze tolerantie verlaagd
voor een nauwkeurigere indicatie van het "graads" zijn.
Voor het meest nauwkeurige resultaat begint u het werk met de wijde
instelling en eindigt u met de smalle instelling.
Magneten
De magneten (24) staan toe dat de detector gemonteerd kan worden op
de metalen strips van een verlaagd plafond.
DETECTOR BESTURING (FIG. F)
1. Opstelling en positionering van de laser.
2. Schakel de detector in door op de AAN/UIT knop te drukken (21).
3. Plaats de detector zo dat het sensor scherm (25) naar de laserstraal
gericht is. Verschuif de detector omhoog of naar beneden binnen
het gebied van de straal, totdat u de detector hebt gecentraliseerd.
Voor meer informatie over de display scherm indicatoren en de
audiosignaal indicatoren, raadpleeg de tabel genaamd Indicatoren.
Boven
Gering boven
Graads
Snelle toon
Snelle toon
4. Gebruik de markeer uitsparingen (20) om de positie van de laserstraal
nauwkeurig te markeren.
N E D E R L A N D S
INDICATOREN
Gering onder
graads
Op graad
graads
constante
langzame
toon
toon
Onder
graads
langzame
toon
63