Opmerkingen vooraf
De sfigmomanometer is overeenkomstig de Europese wetgeving en is voorzien van de CE-
markering "CE 0068". Het apparaat heeft een kwaliteitscontrole ondergaan en is niet alleen
conform aan de EMC-richtlijn 89/336/EEG, maar ook aan de bepalingen van richtlijn
93/42/EEG van de Europese Raad van 14 juni 1993 met betrekking tot medische apparatuur:
EN 1060-1 (nov. 1995)
EN 1060-3 (febr. 1997)
Om te garanderen dat de metingen nauwkeurig worden uitgevoerd, is het raadzaam om elke
twee jaar te controleren of het apparaat goed geijkt is.
Functie van CS 510
CS 510 past de oscillometrische methode toe voor het meten van de arteriële druk. Voordat de
manchet wordt opgepompt, zorgt het apparaat dat de initiële referentiedruk gelijkwaardig is aan de
luchtdruk. Door op een knop te drukken, pompt het apparaat zichzelf automatisch op. CS 510
bepaalt bij het oppompen de arteriële druk, door het analyseren van de oscillaties. Zodra de ampli-
tude en de gradiënt van de drukoscillaties zijn gemeten, geeft het apparaat de systolische en de
diastolische druk weer, waarbij tegelijkertijd ook de polsfrequentie wordt gemeten.
De arteriële druk
Wat is de arteriële druk?
De arteriële druk is de druk in de slagader wanneer het bloed daar doorheen stroomt. De druk
die wordt gemeten wanneer het hart samenknijpt en het bloed uitperst, is de systolische druk
(de hoogste druk). De druk die wordt gemeten wanneer het hart zich verwijdt en bloed ont-
vangt, wordt diastolische druk genoemd (de laagste druk).
Waarom wordt de bloeddruk gemeten?
Van alle verschillende gezondheidsproblemen waarmee de moderne mens te kampen heeft,
zijn de problemen met betrekking tot arteriële hypertensie de meest voorkomende problemen.
Daar er sprake is van een gevaarlijk nauw verband tussen arteriële hypertensie en hart- en
vaatziekten, gekenmerkt met hoge ziektecijfers, is het meten van de bloeddruk een noodzaak
geworden om risicogroepen te kunnen identificeren.
Normale arteriële druk
De Wereld Gezondheidsorganisatie (WGO) heeft een wettelijke norm ontwikkeld voor de arter-
iële druk, op grond waarvan de risicowaarden voor hypo- en hypertensie kunnen worden vast-
gesteld. Met die norm wordt slechts een algemene richtlijn aangegeven, daar de individuele
drukwaarden variëren afhankelijk van bevolking, in beschouwing genomen leeftijdsgroepen,
enz.
Het is van belang uw eigen arts regelmatig te raadplegen. Uw arts kan u namelijk vertellen
welke bloeddrukwaarden voor u normaal zijn en bij welke waarde u risico loopt.
Hypertensie
95
Borderline
90
Hypotensie
Systolisch
lager dan 99
X = systolisch (mmHg)
Apparaat voor de niet-invasieve meting van de bloeddruk.
Algemene vereisten.
Apparaat voor de niet-invasieve meting van de bloeddruk. Extra
vereisten voor elektromechanische systemen voor de meting
van de bloeddruk.
Systolisch boven 160
Diastolisch boven 100
Systolisch boven 140 ~ 159
Diastolisch lager dan 90 ~ 94
Normaal
Systolisch lager dan 139
Diastolisch lager dan 89
100
52 52
140
160