buurt van ontstekingsbronnen hou-
den, niet roken, uit de buurt van
brandbare stoffen houden. De in
houd mag niet in het riool geraken.
Elektrostatische lading door aarding
moet worden vermeden (zie inbe-
drijfstelling). In geval van brand met
blusmiddelen uit de klasse B (poe-
der, schuim, CO
sen, geen water gebruiken.
● Het sproeiapparaat voor iedere inbe-
drijfstelling op een goede werking
controleren, met name op lekkage
van de slangaansluiting en schroef-
verbindingen letten. Materiaal op
scheurvorming, brosheid en corrosie
controleren.
● Voor iedere inbedrijfstelling moet de
veiligheidsklep gecontroleerd wor-
den! Hiervoor de pomp aanbrengen
en vastschroeven. De pomp zolang
bedienen tot op de manometer geen
drukverhoging meer zichtbaar is
(veiligheidsklep blaast druk af). Hier-
bij mag de aangegeven druk op de
manometer niet meer dan 6,6 bar
bedragen.
● Milieubelastende sproeimiddelen zo
mogelijk op het object verwerken
(doelgericht doseren), onvermijdelijke
resten tussentijds in een geschikt
opvangreservoir opslaan en als spe-
ciaal afval afvoeren. De waterhuis-
40
of lichtwater) blus-
2
houdingswet (WHG) voor waterbedr-
eigende vloeistoffen in acht ne-men.
Verordening voor het opslaan van
waterbedreigende vloeistoffen
(VLwF) bij tussentijdse opslag van
vloeistoffen in acht nemen - materi-
aalbepaling - Technische aanwijzing
lucht (TA-Lucht) in acht nemen.
● Een met sproeimiddel gevulde tank
niet langere tijd aan sterke zonnestra-
len blootstellen. De bedrijfstempera-
tuur mag niet hoger dan 50°C zijn.
● Het apparaat zo bewaren, dat dit
niet door kinderen kan worden ge-
bruikt.
● Een gevuld apparaat niet onbeheerd
op de plaats van gebruik laten staan.
● Apparaat niet onnodig lange tijd
onder druk laten staan.
● Verstopte sproeiers mogen niet met
de mond worden uitgeblazen.
● Bij het afschroeven van de sproeipij-
pen mag het einde niet naar zich toe
worden gekeerd.
● Tijdens het sproeien mogen perso-
nen zich niet in het bereik van de
sproeinevel ophouden.
● Wegens ammoniakdampen
(scheurgevaar bij messing) apparaat
niet in veestallen bewaren, niet met
stikstof- en fosfaathoudende oploss-
ingen vullen.