De reflectoren/flitstechnieken
De LEICA SF 58 bezit twee reflectoren, de hoofd- en een hulpreflector.
De hoofdreflector (1.5) is als draai- en neigbare, gemotoriseerde zoomkop uit-
gevoerd. Hij is bovendien met een 18 mm diffusor en reflectiekaart uitgerust.
De hulpreflector (1.7) kan worden ingeschakeld, zijn vermogen kan worden
geregeld.
Hoofdreflector
Draaien en neigen voor indirect flitsen
In zijn ruststand is de zoomkop (1.4) voor de veiligheid tegen onbedoeld ver-
stellen vergrendeld. Door drukken en vasthouden van de ontgrendelknop 1.4a
kan hij voor indirect flitsen getrapt in verschillende klikstanden worden gedra-
aid en/of geneigd worden:
Draaien (horizontaal): 30° / 60° / 90° / 120° / 150° / 180° tegen de wijzers van de klok
in
30° / 60° / 90° / 120° in de richting van de wijzers van de
klok
Neigen (verticaal):
7° naar beneden
45° / 60° / 75° / 90° naar boven
Door indirect te flitsen wordt het onderwerp zachter verlicht en worden duide-
lijk harde schaduwen verzacht. Bovendien wordt de natuurkundig bepaalde
lichtafval van voor- naar achtergrond verminderd.
Om kleurzweem te vermijden moet het aangestraalde reflectievlak (bijv. pla-
fond of wand) neutraal van kleur, c.q. wit zijn. Voor frontale opheldering kan als
extra de hulpreflector worden geactiveerd (zie: 'Hulpreflector voor indirect flit-
sen', bladz. 122).
Om er voor te zorgen dat er geen rechtstreeks licht uit de hoofdreflector op het
onderwerp valt, moet de hoek bij het neigen minstens 60° bedragen.
In het dichtbijgebied en bij macro-opnamen kan, vanwege de parallax tussen
flitser en cameraobjectief aan de onderrand van het beeld schaduw optreden.
Om dit te voorkomen kan de zoomkop met een hoek van 7° naar beneden
geneigd worden.
Als de zoomkop naar beneden is geneigd, wordt, als aanwijzing daarvoor, in de
monitor ‚TILT' aangegeven.
Bij verdraaide of geneigde zoomkop vindt er geen aanduiding van de reikwijdte
plaats, berhalve wanneer hij in de 7° naar beneden gerichte stand staat.
Aanwijzingen voor dichtbijopnamen:
• Let er bij opnamen van dichtbij op, dat bepaalde minimale flitsafstanden aan-
gehouden moeten worden om een te ruime belichting te vermijden. De mini-
male flitsafstand bedraagt ong. 10 % van de in de monitor aangegeven reik-
wijdte.
• Let er ook op, dat het flitslicht niet door het objectief afgeschaduwd wordt,
wat vooral optreedt bij langere modellen zoals tele- of telezoomobjectieven.
Motorische zoomverstelling
Als zoomstanden staan 24, 28, 35, 50, 75, 90 en 105 (brandpuntsafstand in mm*)
ter beschikking.
* De aangegeven waarde van de brandpuntsafstand heeft betrekking op het kleinbeeld-
formaat (24 x 36 mm). Bij camera's met een kleiner formaat kunnen, op grond van de
effectief kleinere beeldhoeken soms ook opnamen gemaakt worden met in de hoofd-
reflector instellingen op kortere brandpuntsafstanden dan die welke in de monitor wor-
den aangegeven. ten opzichte van de brandpuntsafstand van het objectief. Voorbeeld:
met een LEICA M 8 / M 8.
en een f = 21 mm objectief wordt met de 24 mm reflectorstand
2
een perfecte uitlichting van het onderwerp verkregen.
120