Werking van de AUTO stand
Deze werkingsstand gebruikt uitsluitend de warmtepomp (PAC) voor de productie van warm water. Deze
stand kan bij een bepaalde werking een tekort aan warm water tot gevolg hebben (meestal bij een
luchttemperatuur buiten werkingsbereik).
De daluren / piekuren
Het opnieuw aanschakelen van de warmtepomp gebeurt bij omschakeling naar daluren. De warmtepomp
stopt met verwarmen zodra de ingestelde temperatuur bereikt is.
Werking in de BOOST stand
Met de BOOST stand kan de gebruiker de warmtepomp en de weerstand geforceerd tegelijkertijd
aanzetten wanneer er een grote behoefte aan warm water is. In deze stand wordt geen rekening
gehouden met daluren / piekuren.
De regeling gaat automatisch terug naar de stand die van tevoren aan het eind van de cyclus geselecteerd
is.
Werking in de AFWEZIG stand
In deze werkingsstandstand wordt de boiler bij afwezigheid beschermd: hij is beschermd tegen corrosie en de
regeling zorgt ervoor dat de temperatuur van het water boven de 7° C blijft. Met behulp van de selectie pijlen kan het
aantal dagen van afwezigheid worden geprogrammeerd. De gebruiker kan tussen 1 & 99 dagen afwezigheid
programmeren. Wanneer er geen enkele dag is geprogrammeerd, staat de boiler permanent in de "afwezig" stand.
Op de laatste geprogrammeerde dag van afwezigheid voert de boiler een anti legionella opwarming uit. Aan
het eind van de afwezig stand gaat de regulering automatisch terug naar de laatst geselecteerde stand.
INFO stand
In deze stand kunnen de temperaturen worden bekeken die door de diverse sondes opgemeten zijn, de
maximale en minimale waargenomen waarden en de functioneringstijd van de warmtepomp of de extra
elektriciteit.
De verschillende waarden kunnen op nul worden teruggezet door tegelijkertijd te drukken op de toetsen:
+
Automatisch ontdooien
De boiler is voorzien van een ontdooisysteem. Bij een negatieve temperatuur wordt dit ontdooien
automatisch uitgevoerd door een elektromagnetische klep die direct warm gas uit de compressor naar de
verdamper stuurt zodat de vorst kan ontdooien. Bij een positieve temperatuur wordt uitsluitend de
ventilator gebruikt om de warmtewisselaar de ontdooien.
Het inschakelen van de ontdooistand wordt door de temperatuursonde van de verdamper geregeld. Deze
kan vorst opsporen ongeacht de luchttemperatuur of de configuratie van de installering.
De ontdooicyclus duurt maximaal 15 minuten.
Beheer van de ventilator
Wanneer de indicator FAN in stand 0 (FAN 0) staat, zuigt de boiler lucht aan uit de ruimte waar hij staat.
De ventilator werkt permanent op lage snelheid voor het geluidscomfort zodat er tevens voldoende warm
water aanwezig is. Niet tegelijkertijd een behuizing en de indicator FAN 0 gebruiken.
Stand "1" (FAN 1) wordt gebruikt wanneer er één enkele kanaal is aangebracht, meestal op de
luchtuitrede. Met dit type installatie kan koude en droge lucht afgevoerd worden buiten de ruimte.
Stand "2" (FAN 2) wordt gebruikt wanneer de toe-en afvoer van de lucht via kanalen gebeurd.
In de standen FAN 1 of FAN2, werkt de ventilator op hoge snelheid om het drukverlies door de kanalen te
compenseren.
In de standen FAN 0 of FAN 1, is de laagste werkingslimiet van de warmtepomp een luchttemperatuur van
3° C zodat de warmtepomp tegen vorst wordt beschermd (-5° C bij FAN 2).
74