– Schakeltoestel WV/COL met betreffend toebehoren voor geautoma-
tiseerde werking,
– Schakeltoestel CO-ER met betreffend toebehoren voor geautomati-
seerde werking,
– Beveiliging tegen onvoldoende watertoevoer:
– Montageset WMS voor rechtstreekse aansluiting op de toevoerlei-
ding,
– Vlotterschakelaar WAEK 65 met klein schakeltoestel (alleen voor
EM-uitvoering),
– Vlotterschakelaar WA 65,
– SK 277 met 3 dompelelektroden,
– Drukschakeling WVA,
– WILO-Fluidcontrol (EK),
– Schakeling van de installatie:
– Vlotterschakelaar WA 065,
– Vlotterschakelaar WA OEK 65 met klein schakeltoestel (alleen voor
EM-uitvoering).
5. Opstelling/Montage
5.1 Montage
Figuur 2 toont de juiste montage van de pomp. Een overzicht van de
voorschriften die voor de montage en de opstelling van dit werkingsty-
pe in acht moeten worden genomen:
– Monteer de pomp pas nadat alle soldeer- en laswerkzaamheden
uitgevoerd zijn en nadat de leidingen zijn gespoeld. Vreemde stoffen
en verontreinigingen leiden tot het uitvallen van de pomp.
– De pomp dient op een droge, vorstvrije plaats te worden opgesteld.
– Zorg voor voldoende ruimte voor onderhoudswerkzaamheden.
– De ventilatieopening van de motor moet beslist worden vrijgehou-
den. De afstand tot de wand moet ten minste 0,3 m bedragen.
– Het montagevlak moet horizontaal en egaal zijn.
– De pomp wordt met 2 schroeven, met een diameter van 8 mm, op
een trillingsdempende sokkel of rondplaat bevestigd. Om trillingen
op te vangen, kan ook gebruik worden gemaakt van rubber-metalen
verbindingen die courant in de handel verkrijgbaar zijn.
– Om de aftapplug goed toegankelijk te maken, moet het grondopper-
vlak onder de aftapplug ten minste 20 mm lager liggen dan het
bevestigingsniveau van de pomp.
– Om de pomp gemakkelijk te kunnen vervangen of om de onder-
houdswerkzaamheden uit te voeren, dienen voor en achter de pomp
sperarmaturen (nr. 1) te worden aangebracht.
– Onmiddellijk achter de drukbuis van de pomp moet een terugslag-
klep (nr. 2) worden gemonteerd.
– Voor de aansluiting van de druk- en toevoerleiding dient de pomp
van de netspanning te worden afgesloten. Maak voor een trillingsar-
me aansluiting gebruik van buigzame buisstukken of compensatoren
met afstandsbegrenzing. Het gewicht van de buis moet worden
gecompenseerd.
– Om de glijringdichting te beschermen moet de pomp door de
gebruiker op passende wijze worden beveiligd tegen onvoldoende
watertoevoer, zodat wordt voorkomen dat de pomp droogloopt. Het
toebehorenprogramma van WILO bevat hiertoe verschillende oplos-
singen.
– De pomp dient door de gebruiker ter hoogte van de toevoerbuis te
worden beschermd door een zeef (breedte van de mazen 1 mm) of
door een filtervoorzetstuk (nr. 5), ter voorkoming van schade door
aangezogen vuil.
5.2. Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting dient door een plaatselijk erkend
elektrotechnisch bedrijf – overeenkomstig de geldende
voorschriften – te worden uitgevoerd.
– De aansluiting op het net dient via een vaste aansluitkabel tot stand
te worden gebracht. Deze aansluitkabel moet voorzien zijn van een
stekker of een meerpolige schakelaar met een contactopeningsbre-
edte van ten minste 3 mm.
– Controleer de stroomsoort en de spanning van de netaansluiting,
– Controleer het typeplaatje van de pomp,
– Controleer de aarding,
– Zekering van het net: 10 A, met vertraagde werking,
– De draaistroommotoren moeten ter voorkoming van overbelasting
door de gebruiker worden voorzien van een motorbeveiligingsscha-
kelaar, die moet worden afgesteld op de nominale stroom die op het
typeplaatje staat vermeld.
Wisselstroommotoren zijin in de fabriek reeds voorzien van een ther-
mische motorbeveiliging, die de motor in geval van overschrijding
van de toegelaten temperatuur ter hoogte van de wikkelingen uit-
schakelt. Na afkoeling wordt de motor automatisch weer ingescha-
keld.
– Om de installatie te beschermen tegen druipwater en de trekontla-
sting in de kabeldoorvoer te vrijwaren, moet in een aansluitkabel met
passende buitendiameter worden voorzien (b.v. 05 VV-F 3/5 G 1,5 of
AVMH-I 3/5 x 1,5).
– De aansluiting op het net dient conform de klemmenaansluitsche-
ma's voor draai- of wisselstroom in de klemmenkast van de pomp te
geschieden (zie ook figuur 4).
– Voor pompen in installaties waarbij de temperatuur van het te ver-
pompen medium hoger ligt dan 90 °C, dient een hittebestendige
aansluitkabel te worden gebruikt.
– De aansluitkabel moet zodanig worden aangelegd dat
deze in geen geval in aanraking kan komen met de buislei-
ding en/of het pomp- en motorhuis.
Indien nodig moet een defectstroom-veiligheidsschakelaar
(FI-schakelaar) worden aangebracht.
5.3 Werking met een frequentieomvormer
Het toerental van de pomp kan worden geregeld door deze uit te
rusten met een frequentieomvormer. Grenswaarden voor de toerental-
. ≤ n ≤ 100%n
regeling: 40%n
nom
Raadpleeg de montage- en bedieningsvoorschriften voor de aansluit-
ing en de werking van de frequentieomvormer.
Om te voorkomen dat de motorwikkeling overbelast of beschadigd
wordt en er eluidshinder zou ontstaan, mogen er zich ter hoogte van
de frequentieomvormer geen spanningstoenamesnelheden van meer
dan 500 V/µs en spanningspieken û > 650 V voordoen. Wanneer een
dergelijke toenamesnelheid van de spanning niet kan worden uitgeslo-
ten, moet tussen de frequentieomvormer en de motor een LC-filter
(motorfilter) worden ingebouwd. De filter dient door de fabrikant van de
frequentieomvormer/filter te worden gemonteerd.
De regeltoestellen met frequentieomvormer die door WILO worden
geleverd, zijn reeds voorzien van een filter.
6. Inbedrijfname
– Controleer het waterpeil van het reservoir resp. de toevoerdruk.
OPGELET!
Om beschadiging van de glijdichtring te voor-
komen, mag de pomp niet drooglopen.
– Bij de eerste ingebruikname en bij toepassingen van drinkwater
moet het systeem eerst grondig worden gespoeld, zodat er geen
verontreinigd water in de drinkwaterleiding terechtkomt.
– Controle van de draairichting (enkel van toepassing op draaistroom-
motoren): schakel de installatie even aan en controleer of de pomp
in de richting draait die is aangegeven door de pijl op het pomphuis.
Is dit niet het geval, dan dienen de twee fasen in de klemmenkast
van de pomp te worden verwisseld.
– Enkel van toepassing op draaistroommotoren: Stel de motorbeveili-
ging op de nominale stroom af, zoals aangeduid op het typeplaatje.
– Richt de eventuele vlotterschakelaars resp. elektroden ter voorko-
ming van onvoldoende watertoevoer zodanig dat de pomp uitscha-
kelt wanneer het waterpeil te sterk daalt en hierdoor lucht zou wor-
den aangezogen.
– Draai de afsluitklep aan de toevoerzijde en de ontluchtingsschroef
(figuren 1, 2, nr. 3, SW 19) open tot het te verpompen medium naar
buiten stroomt. Draai de ontluchtingsschroef vervolgens dicht, de
afsluitklep aan de drukzijde open en schakel de pomp in.
NEDERLANDS
.
nom
19