systeemcomponenten van het voertuig. Raak deze componenten niet aan, beschadig ze
niet en zorg dat er geen bedrading wordt blootgelegd waardoor lekken, corrosie enz. zou
kunnen ontstaan.
● Voer de installatie niet uit in een omgeving met condensatie, hoge luchtvochtigheid,
stof of rook of in de buurt van een waterafvoer. Als water, vocht, stof of rook het product
binnendringt kan dit leiden tot rook, brand of storingen.
● Wijzig of demonteer geen bestaande schroeven, moeren, bouten, klemmen,
aansluitingen van vaste apparaten enz. Wijzig of verwijder het incidenteel contactsysteem
van het voertuig en de kabelklemmen niet, anders kan dit leiden tot storingen of
veiligheidsproblemen met het voertuig�
● Om brandschade aan het apparaat of voertuig te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat
het bestaande stroomcircuit niet wordt overbelast bij gebruik van het apparaat. Verzeker
u ervan dat elektrische draden geïsoleerd zijn en dat ze geïnstalleerd worden met
zekeringen, stroomonderbrekers en relais.
● Gebruik niet-geleidende tape bij het isoleren van elektrische draden. Wikkel deze rondom
de uiteinden van (ongebruikte) draden. Een goede isolatie kan vlambogen, elektrische
schokken en brand voorkomen. Plastic ringen kunnen worden gebruikt om de bedrading
te bevestigen zodat deze het rempedaal, de versnellingsbak en het stuur niet belemmert.
Vermijd contact tussen de draden en oppervlakken met een hoge temperatuur. Hitte kan de
bedrading eenvoudig beschadigen waardoor kortsluiting of brand kan ontstaan.
● Bevestig de draden aan de zetels of andere delen van het voertuig die de bedrading niet
kunnen beschadigen. Daarnaast kunnen de draden best zoveel mogelijk worden verborgen
zodat het interieur van uw voertuig netjes blijft.
● Blokkeer geen ventilatieopeningen, dit kan interne oververhitting en brand veroorzaken.
● Nadat de installatie is voltooid, controleert u de aansluitingen van de voertuigbedrading en
test u alle functies, waaronder de lichten, luidsprekers, radio, achteruitrijcamera en andere
elektrische systemen, om u ervan te verzekeren dat het voertuig normaal functioneert en
dat het veilig kan worden gebruikt.
Informatie over het gebruik
● Gebruik dit apparaat op een gelijkstroomspanning (DC) tussen 9 V en 16 V. Een verkeerd
voltage (te hoog of te laag) zal schade aan het apparaat en de voertuigbatterij veroorzaken.
● Gebruik de 15 A-zekering.
● Gebruik het apparaat bij een temperatuur tussen -20 °C en +70 °C.
● Gebruik een zachte natte doek om het apparaat schoon te maken.
● Het wordt aanbevolen om het apparaat niet te gebruiken in een extreem natte omgeving.
Als de functies niet werken, schakel het apparaat dan uit en start het pas opnieuw op nadat
het vocht is verdampt�
● Om het systeem opnieuw op te starten, gebruik een puntig voorwerp om de resetknop
zachtjes in te drukken.
● Als het besturingssysteem is gecrasht en dit het rijden beïnvloedt, parkeer het voertuig dan
op een veilige plaats en start het apparaat opnieuw op.
● Als het apparaat volledig opnieuw wordt opgestart dan worden de tijd en locatie mogelijk
niet correct weergegeven. U kunt de GPS-positionering starten om dit te corrigeren.
● Op een hobbelig wegdek werkt het apparaat mogelijk niet correct. In dat geval kunt u het
product opnieuw gebruiken zodra het wegdek verbetert.
● Bij het afspelen van HD-video is het aanbevolen om het navigatiesysteem te sluiten, anders
kan het beeld haperen.
● Infiltratie van water of andere objecten in het apparaat kan leiden tot rook of een brandgeur.
Sluit in dat geval het apparaat onmiddellijk af en neem contact op met de servicedienst.
● Als het product storingen of schade vertoont, gebruik het dan niet meer en neem
onmiddellijk contact op met de servicedienst voor klanten.
● Storingen aan het product en verlies of beschadiging van gegevens als gevolg van een
niet-conform gebruik of externe beschadigingen worden niet gedekt door de garantie.
27